SNELHEIDSREGELAAR/-BEGRENZER: regelaarfunctie
3
4
5
Opnieuw inschakelen van de gekozen
snelheid
Als een snelheid in het geheugen is opge-
slagen, kan deze worden opgeroepen, als
de omstandigheden dat toelaten (verkeers-
drukte, staat van het wegdek, weersomstan-
digheden, enz.).
Druk op de schakelaar 6 (R) als de rijsnel-
heid van de auto hoger is dan 30 km/u.
Bij het oproepen van de in het geheugen op-
geslagen snelheid, wordt het inschakelen
van de begrenzer bevestigd afhankelijk van
de auto:
– door het oplichten van het controlelampje
;
– of door het groen oplichten van de zone
van de boodschap.
A
6
N.B.: als de eerder opgeslagen snelheid
veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt
de auto snel op naar deze hogere snelheid.
Als de regelaar is opgeschort, komt de
functie weer in werking door een druk op
de schakelaars 3 (+), ongeacht de snel-
heid die in het geheugen is opgeslagen:
het is de snelheid van de auto op dat
moment waarmee rekening wordt ge-
houden.
(4/4)
1
Uitschakelen van de functie
De werking van de snelheidsregelaar
wordt onderbroken als u op de schake-
laar 1 of 2 drukt, er is dan geen snelheid
meer ingesteld. Het doven van het groene
lampje
op het instrumentenpaneel A be-
vestigt dat de functie uitgeschakeld is.
Het onderbreken of uitschake-
len van de snelheidsregelaar
brengt geen snelle snelheids-
vermindering met zich mee: u
moet remmen door het rempedaal in te
drukken.
2
2.37