Praktische informatie
informatie over het controleren van de slijtage van
de remschijven / remtrommels.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker gelden
voor koude banden. Verhoog de bandenspanning
met 0,3 bar (30 kPa) ten opzichte van de op de
sticker aangegeven waarden als u langer dan
10 minuten of meer dan 10 kilometer hebt gereden
met een snelheid van minimaal 50 km/h.
Bij een te lage bandenspanning neemt het
energieverbruik toe. Wanneer de spanning
van de banden niet correct is, kunnen ze
voortijdig slijten. Bovendien kan dit een negatief
effect hebben op de wegligging: risico van een
ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde banden
vermindert de remwerking en heeft een negatieve
invloed op het wegligging. Controleer de staat
van de banden (loopvlak en flanken) en de
velgen regelmatig, en controleer dan ook of de
ventieldoppen nog aanwezig zijn.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het
loopvlakprofiel liggen, is de diepte van de groeven
minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel
mogelijk worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespecificeerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van de
174
banden, de bodemvrijheid en de waarde op de
snelheidsmeter, en kan een nadelig effect op de
wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESC) niet meer op het juiste
moment ingrijpen.
Markeer altijd de draairichting van de banden die
worden opgeslagen bij het monteren van de winter-
of zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek
op, uit de buurt van direct zonlicht.
Winter- en vierseizoenenbanden zijn te
herkennen aan dit symbool op de flanken.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te weten
wanneer de schokdempers zijn versleten.
Schokdempers hebben echter wel een grote invloed
op de wegligging en de remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan om
ze regelmatig door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te laten controleren.
Distributie- en accessoiresets
De distributie- en accessoiresets worden
gebruikt vanaf het moment dat de motor
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het is
normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan schade
aan de motor veroorzaken, waardoor deze niet meer
kan worden gebruikt. Houd u aan de aanbevolen
vervangingsintervallen, aangegeven in kilometers of
tijd, afhankelijk van welke als eerste wordt bereikt.
AdBlue
(BlueHDi)
®
PEUGEOT heeft ervoor gekozen om zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor
de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder
dat de prestaties afnemen of het brandstofverbruik
toeneemt, om het milieu zo min mogelijk te belasten
en om aan de Euro 6-norm te voldoen.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot
85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze stoffen zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue
bevindt zich in een specifiek
®
reservoir van ongeveer 15 liter.
Met deze inhoud kan de auto ongeveer 6.500 km
rijden voordat er een waarschuwing wordt gegeven,
waarbij uw rijstijl ook een grote invloed op deze
afstand heeft.
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden totdat
het reservoir helemaal leeg is en het voertuig
niet meer kan worden gestart, wordt er een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de waarschuwings- en
controlelampjes en bijbehorende
waarschuwingen of de lampjes.
wordt
®