Rijden
Stop & Go-functie
"Om weg te rijden: geef gas of
druk op toets II".
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen 3
seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na 3 seconden moet de bestuurder het gaspedaal
intrappen of op 4-II drukken om weg te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat
gelden de volgende aanbevelingen:
– De bestuurder mag de auto niet verlaten.
– De bagageruimte mag niet worden geopend.
– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan op
eventuele fietsers, voetgangers of dieren,
omdat deze mogelijk niet goed worden
gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
– Voetgangers, fietsers, dieren.
126
– Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht
om meteen de controle over te nemen:
– De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en/of de radar kunnen sommige
voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren
en dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van
de afstand waardoor ten onrechte wordt versneld
of geremd.
Let vooral op:
– Bij de aanwezigheid van motorfietsen en
bij het invoegen van voertuigen.
– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
– Na een schok tegen de voorruit ter
hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
– Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– Bij lange voorwerpen op dakdragers.
– Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.