INTOETSEN VAN EEN GEHEUGENKANAALNUMMER
■
1 Kies de gewenste band.
2 Druk op [MR] om de geheugen-oproepfunctie in te
schakelen.
3 Druk op de microfoontoets waaraan de intoetsfunctie is
toegewezen.
•
"– –" of "– – –" verschijnt afhankelijk van het aantal
geheugenkanalen dat beschikbaar is op de gekozen
band.
4 Voer 2 of 3 cijfers in met de cijfertoetsen van de
microfoon.
•
Om bijvoorbeeld kanaal 3 op te roepen, voert u "03" of
"003" in.
•
Als u op een andere toets dan [0] ~ [9] drukt, of als u
langer dan 10 seconden geen toets indrukt, verschijnt de
laatst getoonde frequentie weer op het display.
•
Als u een nummer invoert van een geheugenkanaal
waarin geen gegevens zijn vastgelegd, klinkt er een
waarschuwingspieptoon.
INTOETSEN VAN EEN TOONFREQUENTIE
■
1 Kies de gewenste band.
2 Druk op [TONE] om de toonfunctie in te schakelen.
3 Druk op [F] (1 s) , [T.SEL] .
•
De ingestelde toonfrequentie verschijnt.
4 Druk op de microfoontoets waaraan de intoetsfunctie is
toegewezen.
•
"– –" verschijnt.
5 Voer met de cijfertoetsen van de microfoon het nummer in
dat correspondeert met de gewenste toonfrequentie.
•
Zie de tabel in de paragraaf "KIEZEN VAN DE
TOONFREQUENTIE" {blz. 25} voor de nummers die bij
de toonfrequenties horen.
•
Om bijvoorbeeld toonnummer 3 (74,4 Hz) te kiezen, voert
u "03" in.
•
Als u op een andere toets dan [0] ~ [9] drukt, of als u
langer dan 10 seconden geen toets indrukt, verschijnt de
laatst getoonde frequentie weer op het display.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
N-75