8: Aangepaste bediening
U kunt veelgebruikte functies naar wens toewijzen aan cameraknoppen
of instelwielen.
Wanneer het scherm uit stap 3 wordt weergegeven, kunt u de instellingen
voor Aangepaste bediening annuleren door op de knop <L> te drukken. De
instellingen van [8C.Fn III-4: Aangepaste bediening] worden niet
geannuleerd, ook niet als u [8: Wis persoonlijke voorkeuze (C.Fn)]
selecteert.
Selecteer [C.Fn III: Bediening/
1
overig].
Selecteer op het tabblad [8] [C.Fn
III: Bediening/overig] en druk op
<0>.
Selecteer [4: Aangepaste bediening].
2
Het scherm Aangepaste bediening
wordt weergegeven.
Selecteer een cameraknop of instelwiel.
3
Selecteer een cameraknop of
instelwiel en druk vervolgens <0>.
De naam van de camerabediening en de
toewijsbare functies worden weergegeven.
De locatie van de camerabediening kan
worden gecontroleerd in de afbeelding
aan de linkerkant van het scherm.
Wijs een functie toe.
4
Selecteer een functie en druk
vervolgens op <0>.
Verlaat de instelling.
5
Wanneer u op <0> drukt om de
instelling af te sluiten, verschijnt het
scherm uit stap 3 weer.
Druk op de knop <M> om de
instelling te sluiten.
433