Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

12.3.3 Circulatiepompen In De Koelmodus; 12.3.4 Stille En Dynamische Koeling - Weishaupt WPM 5.0 Bedieningshandleiding

Verberg thumbnails Zie ook voor WPM 5.0:
Inhoudsopgave

Advertenties

452115.66.56 · 1/2019-10 · Rei
Bedieningshandleiding
Warmtepompmanager WPM 5.0
12 Uitgebreide montage-instructie van de warmtepompmanager verwarming/

12.3.3 Circulatiepompen in de koelmodus

Bij een warmtepomp-verwarmingssysteem wordt reeds in de voorconfiguratie van de betref-
fende stookkringen vastgelegd welke circulatiepompen in welke bedrijfsmodus geactiveerd
of gedeactiveerd worden.
De verwarmingscirculatiepomp van de 1ste stookkring (M14) is in de koelmodus niet actief
als zuiver stille koeling geconfigureerd is.
De verwarmingscirculatiepomp 2e stook-/koelkring (M15) is niet actief als alleen "verwar-
men" gekozen werd.
De verwarmingscirculatiepomp 3e stook-/koelkring (M20) is niet actief als alleen "verwar-
men" gekozen werd.
Een omschakeling van verwarmingscomponenten in de verwarmings- of
koelmodus kan door het potentiaalvrije contact N17.2 / N04 / C4 / NC4 gebeuren
(bijv. ruimtemperatuurregelaar)
Passieve koeling
De voeding van het koelsysteem kan zowel via de voorhanden verwarmingscirculatiepomp
(M13) alsook via een additionele koelcirculatiepomp (M17) gebeuren.
De koelcirculatiepomp (M17) loopt in de bedrijfsmodus "Koelen" permanent.
Afhankelijk van de hydraulische integratie bij passieve koeling kan het loopgedrag van de
verwarmingscirculatiepomp (M13) onder "

12.3.4 Stille en dynamische koeling

Afhankelijk van het integratieschema kunnen verschillende installatieconfiguraties gereali-
seerd worden. De keuze gebeurt in het menupunt "
Zuiver dynamische koeling (bijv. ventiloconvectoren)
De regeling komt overeen met een vastewaarderegeling. In het menupunt instellingen
wordt hiervoor de gewenste teruglooptemperatuur ingesteld.
Zuiver stille koeling (bijv. vloer-, wandoppervlakte- of plafondkoeling)
De regeling gebeurt volgens de ruimtetemperatuur. Doorslaggevend is de temperatuur
van de ruimte waarin de ruimteklimaateenheid 1 volgens het aansluitschema aangesloten
is. In het menupunt instellingen wordt hiervoor de gewenste ruimtetemperatuur ingesteld.
Het maximaal overdraagbare koelvermogen is bij de stille koeling sterk van de relatieve
luchtvochtigheid afhankelijk. Een hoge luchtvochtigheid reduceert hierbij het maximale
koelvermogen omdat bij het bereiken van het berekende dauwpunt de vertrektempera-
tuur niet verder verlaagd wordt.
Combinatie van dynamische en stille koeling
De regeling gebeurt gescheiden in twee regelkringen.
De regeling van de dynamische kring komt overeen met een vastewaarderegeling (zoals
bij dynamische koeling beschreven).
De regeling van de stille koeling gebeurt volgens de ruimtetemperatuur (zoals bij stille
koeling beschreven) door aansturing van de mengkraan 2e/3e stookkring (stille verwar-
mings-/koelkring).
Schakelt de koelgenerator door het bereiken van de minimale vertrektemperatuur
van 7 °C uit, dan moet ofwel het waterdebiet verhoogd of een hogere gewenste
teruglooptemperatuur (bijv. 16 °C) ingesteld worden.
72-76
Instellingen-pompsturing
" veranderd worden.
Instellingen – Koeling
".

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave