Instellingsaanbevelingen voor gewenste ruimte-
temperatuur 22°C
Oppervlakteverwarming (35/28 °C) (vloer, wand,
plafond)
Lagetemperatuurradiatoren (45/38 °C)
Radiatoren (55/45 °C)
Gebouw te warm
Gebouw wordt niet warm
Referentieruimte warm,
individuele ruimtes (bijv. badkamer) te
koud
Referentieruimte bereikt
gewenste ruimtetemperatuur niet,
individuele ruimtes (bijv. badkamer) zijn
warm
452115.66.56 · 1/2019-10 · Rei
Bedieningshandleiding
Warmtepompmanager WPM 5.0
7 Energie-efficiënte werking
Voorwaarden:
Voor installaties met stille koeling wordt voor de ruimtetemperatuurregistratie de ruimte-
klimaateenheid of de referentieruimteregelaar RTH Econ/RTM Econ gebruikt, voor alle
andere moet een extra ruimtevoeler (R13) aan de analoge ingang X3/R13 aangesloten
worden.
Deactivering van een evt. voorhanden individuele ruimteregeling in de referentieruimte
Als invoer van een maximale gewenste teruglooptemperatuur wordt de benodigde terug-
looptemperatuur bij normdimensioneringstemperatuur aanbevolen.
Gelijkmatige gewenste ruimtetemperatuur met zoveel mogelijk afzien van verhogingen en
verlagingen
Bij activering van de ruimtetemperatuurregeling resp. wijziging van de gewenste
ruimtetemperatuur kan het in het begin tot een overmatige schommeling van de
ruimtetemperatuur komen.
7.2.1
Instelvoorbeelden
Minimale teruglooptemperatuur
Voor een optimale regeling moet het regelbereik tussen minimale en maximale terugloop-
temperatuur zo klein mogelijk gekozen worden. De automatische modusomschakeling
maakt het mogelijk om de verwarmingsmodus vanaf een instelbare buitentemperatuur te
blokkeren.
7.2.2
Optimalisatie van de ruimtetemperatuurregeling
1ste maatregel
Gewenste ruimtetemperatuur reduceren
Gewenste ruimtetemperatuur verhogen,
debiet verhogen
Hydraulisch afstellen (debiet in de refe-
rentieruimte reduceren)
Hydraulisch afstellen (debiet in de refe-
rentieruimte verhogen)
7.3
Vastewaarderegeling
Voor speciale gevallen (bijv. oplading van een buffer op constante temperatuur) kan een bui-
tentemperatuuronafhankelijke curve ingesteld worden. Bij activering van de ruimtetempera-
tuurregeling resp. wijziging van de gewenste ruimtetemperatuur kan het in het begin tot een
overmatige schommeling van de ruimtetemperatuur komen.
52-76
Maximale teruglooptemperatuur
22 °C
25 °C
30 °C
Maximale teruglooptemperatuur verho-
gen
Maximale teruglooptemperatuur verho-
gen
30 °C
40 °C
50 °C
2e maatregel