452115.66.56 · 1/2019-10 · Rei
Bedieningshandleiding
Warmtepompmanager WPM 5.0
7 Energie-efficiënte werking
7
Energie-efficiënte werking
Gebeurt de verwarmingsmodus afhankelijk van de buitentemperatuur, dan berekent de
warmtepompmanager uit de ingestelde verwarmingscurve en de actuele buitentemperatuur een
gewenste teruglooptemperatuur.
De verwarmingscurve moet op de berekende maximale teruglooptemperatuur van het verwar-
mingssysteem ingesteld worden. Met de toetsen plus
warmingscurve parallel naar boven of onderen verschoven worden om de werkelijk gewenste
ruimtetemperaturen te bereiken.
Regeling via de teruglooptemperatuur
De regeling van een warmtepompverwarmingssysteem via de teruglooptemperatuur biedt
volgende voordelen:
1)
Lange looptijden van de warmtepomp met van de behoefte afhankelijke opwarming van het
volledige gecirculeerde verwarmingsvolume.
2)
Registratie van de storingsgroottes van het verwarmingssysteem.
3)
Een reductie van het temperatuurverschil leidt bij constante teruglooptemperatuur tot lagere
vertrektemperaturen en zo tot een efficiëntere werking.
TIP
De stookcurve moet zo hoog als nodig en zo laag mogelijk ingesteld worden!
7.1
Weersafhankelijke stookcurve
De verwarmingscurve moet - afzonderlijk voor 1ste en 2e/3e verwarmingskring - aan de
plaatselijke en bouwkundige omstandigheden aangepast worden, zodat ook bij wisselende
buitentemperaturen de gewenste ruimtetemperatuur bereikt wordt. Bij een stijgende
buitentemperatuur wordt de gewenste teruglooptemperatuur verlaagd en dit zorgt zo voor een
energie-efficiënte werking van de verwarmingsinstallatie.
1)
In de instellingen wordt de maximale benodigde teruglooptemperatuur bij –20 °C buitentem-
peratuur ingevoerd. Doel is het bereiken van een gemiddelde, constante ruimtetemperatuur,
ook bij wisselende buitentemperaturen.
2)
Alle verwarmingscurves raken elkaar bij een buitentemperatuur van +20 °C en een terug-
looptemperatuur van +20 °C, d.w.z. dat in dit bedrijfspunt geen verwarmingsvermogen meer
vereist wordt. Via de balkindicatie (toetsen plus en min) kan dit bedrijfspunt tussen 5 °C en
30 °C langs de schuin gemarkeerde as verschoven worden. Daardoor verschuift de volledige
verwarmingscurve met een constante waarde van 1K per balkeenheid parallel naar boven of
naar onderen. Deze instelling kan de gebruiker volgens zijn individuele temperatuurwensen
uitvoeren.
3)
Elke verwarmingscurve wordt door de maximaal ingestelde waarde begrensd. Naar onderen
wordt elke verwarmingscurve op de waarde 18 °C (lucht-WP) resp. 15 °C (grond- of water-
WP) begrensd.
49-76
en min
kan klantspecifiek de ver-