11. Problemen oplossen
Probleem
De afgedrukte afbeelding
verschilt van de afbeelding
op het computerdisplay.
Wanneer u afbeeldingen
afdrukt, dan is de uitvoer
anders dan op het scherm.
Lijnen lopen niet goed of er
verschijnen ongewenste
alfanumerieke tekens.
Afbeeldingen worden
afgebroken, of er worden
marges afgedrukt.
Afgedrukte foto's zijn
onscherp.
500
Oorzaak
bijvoorbeeld dik papier zijn
gebruikt, terwijl dit niet is
opgegeven als de
papiersoort.
Afdrukken wordt uitgevoerd
door de grafische
verwerkingsfunctie van het
apparaat.
Als het
printerstuurprogramma is
geconfigureerd om de
opdracht als 'afbeelding' te
zien, dan wordt deze
instelling van het apparaat
gebruikt voor het afdrukken.
Er is mogelijk een onjuiste
printertaal geselecteerd.
Mogelijk gebruikt u papier
dat kleiner is dan het
formaat dat in de toepassing
is geselecteerd.
Sommige toepassingen
drukken af met een lagere
resolutie.
Oplossing
vervolgens de juiste papiersoort uit de
lijst "Papiersoort:".
Alleen wanneer PCL 6 wordt
gebruikt
Klik op het tabblad
[Gedetailleerde instellingen] van
het printerstuurprogramma op
[Afdr.kwaliteit: Geav.] in "Menu:"
en selecteer vervolgens [Raster] in
de lijst "Vector/Raster:".
Als u nauwkeurig wilt afdrukken, stel
dan het printerstuurprogramma in voor
afdrukken zonder de opdracht
'Afbeelding' te gebruiken. Voor meer
informatie over het instellen van het
printerstuurprogramma, zie de Help-
functie van het printerstuurprogramma.
Selecteer het juiste
printerstuurprogramma en druk het
bestand opnieuw af.
Gebruik hetzelfde formaat papier als
dat u in de toepassing heeft
geselecteerd. Als u geen papier van
het juiste formaat kunt plaatsen,
gebruikt u de verkleiningsfunctie om de
afbeelding te verkleinen en drukt u
deze vervolgens af. Voor meer
informatie over de verkleiningsfunctie,
zie de Help-functie van het
printerstuurprogramma.
Gebruik de instellingen van de
toepassing of van het
printerstuurprogramma om een hogere
resolutie op te geven. Voor meer
informatie over de instellingen van het