11. Problemen oplossen
Als u niet kunt afdrukken
Oorzaak
Het apparaat staat uit.
De oorzaak wordt weergegeven op het
scherm van het bedieningspaneel.
De interfacekabel is niet correct
aangesloten.
Er is geen juiste interfacekabel gebruikt.
De interfacekabel is aangesloten nadat
de stroom is ingeschakeld.
De log-in gebruikersnaam, het log-in
wachtwoord of de coderingssleutel voor
het stuurprogramma is ongeldig.
Geavanceerde codering is ingesteld
tijdens gebruik van de uitgebreide
beveiligingsfunctie.
Als het indicatielampje Inkomende
gegevens niet brandt of knippert nadat
het afdrukken is gestart, dan zijn er geen
gegevens naar het apparaat verzonden.
498
Oplossing
Voor meer informatie over hoe de stroom ingeschakeld
kan worden, raadpleegt u Pag. 98 "Het apparaat aan-/
uitzetten".
Controleer de foutmelding of de status van de
waarschuwing op het bedieningspaneel en onderneem
de vereiste actie. Voor meer informatie over oplossingen,
zie Pag. 445 "Weergegeven meldingen als u de
printerfunctie gebruikt".
Voor meer informatie over de wijze waarop de
interfacekabels moeten worden aangesloten, zZie
Apparaatbeheer.
Het type interfacekabel dat u moet gebruiken, is
afhankelijk van de computer die u gebruikt. Zorg dat u
de juiste interfacekabel gebruikt. Als de kabel is
beschadigd of versleten is, moet u deze vervangen. Voor
meer informatie over de interfacekabel, zie
Apparaatbeheer.
Sluit de interfacekabel aan voordat de stroom wordt
ingeschakeld.
Controleer de ingevoerde log-in gebruikersnaam, het
log-in wachtwoord of de coderingssleutel voor het
stuurprogramma.
Controleer de instellingen van de uitgebreide
beveiligingsfunctie. Voor meer informatie over
instellingen voor uitgebreide beveiligingsfuncties, zie de
Veiligheidshandleiding.
• Wanneer er een kabel wordt gebruikt om de
computer rechtstreeks op het apparaat aan te
sluiten, controleer dan of de printpoorten correct
zijn geconfigureerd.
• Wanneer er een computer op het netwerk is
aangesloten, informeert u bij uw beheerder naar de
netwerkverbinding van de computer.