Installatie
4
Installatie overeenkomstig de EMC-norm
4.12.1
Schakelkast
4.12.2
HF-potentiaalvereffening binnen de installatie
4.12.3
Bekabeling
4.12.4
Aansluiting voedingskabel
144
Technische handleiding – MOVIDRIVE
De opgaven in dit hoofdstuk moeten helpen om de installatie ten aanzien van de elek-
tromagnetische compatibiliteit te optimaliseren of reeds bestaande EMC-storingen te
verhelpen.
De aanwijzingen in het hoofdstuk zijn geen voorschriften, maar adviezen om de elek-
tromagnetische compatibiliteit te verbeteren.
In de map Praktijk in de aandrijftechniek "EMC in de aandrijftechniek – Theoretische
principes – EMC-conforme installatie in de praktijk" staan meer aanwijzingen voor een
EMC-conforme installatie.
De schakelkasten gebruiken met elektrisch geleidende (verzinkte) montageplaten.
Wanneer meerdere montageplaten worden gebruikt, moeten deze over een groot op-
pervlak geleidend met elkaar worden verbonden.
Netfilter en omvormer moeten zo vlak mogelijk en goed geleidend op een gemeen-
schappelijke montageplaat worden gemonteerd.
Ervoor zorgen dat er een geschikte potentiaalvereffening tussen de installatie, scha-
kelkast, machineconstructie, kabelkanalen en aandrijvingen wordt aangebracht.
Afzonderlijke stukken HF-deugdelijk met elkaar verbinden.
Uit het oogpunt van de elektrische veiligheid vormt de PE-rail het centraal punt. Uiter-
aard is de PE-aansluiting noch de HF-aarding geen vervanging voor de afscherming.
Uit het zicht van de EMC heeft het voordelen om de montageplaat als centraal punt
c.q. HF-potentiaalvereffening te gebruiken.
Voor een geschikte HF-potentiaalvereffening moeten onderstaande maatregelen wor-
den uitgevoerd:
•
De PE-rail HF-deugdelijk met de montageplaat verbinden.
•
De metalen kabelkanalen HF-deugdelijk met de schakelkast verbinden.
•
De kabelkanalen met een HF-ader met de montageplaat in de schakelkast verbin-
den.
•
De onderdelen van de kabelkanalen HF-deugdelijk met elkaar verbinden.
•
De metalen kabelkanalen HF-deugdelijk met de motorreductor verbinden.
Vermogenskabels alsmede motorkabels en remkabel gescheiden van de voedings- en
stuurstroomleidingen aanleggen.
Alle kabels moeten zo dicht mogelijk tegen het referentiepotentiaal, zoals bijv. de
montageplaat, worden aangelegd.
Alle kabels zo kort mogelijk houden. Extra lussen vermijden.
De aansluiting van de voedingskabel op een netsmoorspoel en/of netfilter kan door
getwiste ongeschermde aders, of door ongeschermde kabels plaatsvinden.
Eventueel kunnen afgeschermde kabels de elektromagnetische compatibiliteit verbe-
teren.
®
modular