92
Instrumenten en bedieningsorganen
9 Gevaar
Brandt de controlelamp niet tij‐
dens het rijden terwijl er een kin‐
derveiligheidssysteem is gemon‐
teerd, dan zijn de frontale en
zijdelingse airbag van de passa‐
gier niet gedeactiveerd.
Knippert
Storing in het airbagsysteem of het
kinderveiligheidssysteem met trans‐
ponders is defect of niet goed gemon‐
teerd 3 62.
9 Gevaar
Knippert de controlelamp tijdens
het rijden, dan is er een storing
aanwezig. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Kinderveiligheidssysteem met trans‐
ponders 3 67.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. Bij een dieselmo‐
tor kan de rembekrachtiging dienst
weigeren. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator
kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
A brandt of knippert geel.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in motor- of versnellingsbake‐
lektronica 3 137, 3 142. Elektronica
schakelt over op een noodlooppro‐
gramma. Het brandstofverbruik
neemt mogelijk toe en het rijgedrag
van de auto kan verslechteren.
Kan de storing niet worden verholpen
door opnieuw te starten, dan de hulp
van een werkplaats inroepen.
Brandt in combinatie met
InSP4 op servicedisplay
Water in het dieselbrandstoffilter door
een werkplaats laten aftappen
3 105.