Met de keuzehendel in stand N het
rempedaal bedienen of de handrem
inschakelen alvorens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Versnellingen 3, 2, 1
3, 2, 1 = Versnellingsbak schakelt
niet verder op dan de ge‐
selecteerde versnelling.
Om stand 3 of 1 te selecteren, de
knop op de keuzehendel indrukken.
3, 2 of 1 alleen selecteren om auto‐
matisch opschakelen te vermijden of
om krachtiger op de motor af te rem‐
men.
Afremmen op de motor
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is
vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Keuzehendel meerdere ma‐
len tussen stand D en stand R heen
en weer halen. Motor niet te hoge toe‐
ren laten maken en snel optrekken
voorkomen.
Parkeren
Handrem aantrekken en stand P in‐
schakelen.
De contactsleutel kan alleen verwij‐
derd worden met de keuzehendel in
stand P.
Rijden en bediening
Handgeschakelde modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar ach‐
teren bewegen.
+ = Opschakelen naar een hogere
versnelling.
- = Terugschakelen naar een lagere
versnelling.
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
135