112
Verlichting
Verlichting
Rijverlichting .............................. 112
Binnenverlichting ....................... 117
Verlichtingsfuncties .................... 118
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
= Uit
7
8 = Zijmarkeringslichten
9 = Dimlicht of grootlicht
Controlelamp 8 3 96.
Als het contact wordt uitgezet met de
koplampen aan, blijven alleen de zij‐
markeringslichten branden.
Automatische verlichting
Lichtschakelaar in de stand AUTO:
Als de motor draait, worden de kop‐
lampen bij een slecht zicht ingescha‐
keld.
Laat de lichtschakelaar omwille van
de veiligheid altijd in de stand AUTO
staan.
Zet de lichtschakelaar in de stand
9 bij slecht zicht als gevolg van ne‐
vel of mist.