NORDAC LINK (Serie SK 250E-FDS) – Handboek voor frequentieomvormers als veldverdelers
2.3.1 Bekabelingsrichtlijnen
De apparaten werden ontwikkeld voor gebruik in industriële omgevingen. In deze omgeving kunnen
sterke elektromagnetische storingen op het toestel inwerken. Over het algemeen garandeert een
vakkundige installatie een storingvrij en gevaarloos bedrijf. Om te voldoen aan de grenswaarden van
de EMC-richtlijn dienen de navolgende aanwijzingen te worden opgevolgd.
1. Zorg ervoor dat alle apparaten in de schakelkast of het veld die op een gemeenschappelijk aardpunt
of een aardrail aangesloten zijn, goed geaard zijn via korte aardkabels met een grote diameter. Het
is bijzonder belangrijk dat elk op de elektronische aandrijftechniek aangesloten besturingsapparaat
(bijv. een automatiseringsapparaat) via een korte leiding met een grote doorsnede met hetzelfde
aardpunt verbonden is als het apparaat zelf. Platte leidingen (bijv. metalen beugels) verdienen de
voorkeur, omdat zij bij hoge frequenties een lage impedantie te zien geven.
2. De PE-draad van de via het apparaat aangestuurde motor moet zo direct mogelijk op de
aardaansluiting van het bijbehorende apparaat worden aangesloten. Het aanwezig zijn van een
centrale aardrail en het samenvoegen van alle aardleidingen via deze rail garandeert in de regel een
probleemloos bedrijf.
3. Voor zover mogelijk dienen voor de besturingcircuits afgeschermde kabels te worden gebruikt.
Daarbij dient de mantel aan het kabeleinde voor een zorgvuldige afsluiting te zorgen en men dient
erop te letten dat de aders niet over lange afstanden onafgeschermd zijn.
De afscherming van analoge regelwaardekabels dient slechts aan één zijde aan het apparaat te
worden geaard.
4. De stuurleidingen dienen zover mogelijk van de vermogenkabels vandaan te worden aangelegd,
waarbij gebruikt wordt gemaakt van aparte kabelgoten enz. Bij kruisende leidingen dient zoveel
mogelijk een hoek van 90 graden te worden aangehouden.
5. Zorg ervoor dat de relais in de kasten ontstoord zijn door een RC-schakeling in geval van
wisselspanningrelais
ontstoringscomponenten op de relaisspoelen moeten worden aangebracht. Varistoren voor de
overspanningbeveiliging zijn eveneens effectief.
6. Voor de lastverbindingen (motorkabel) moeten afgeschermde of gewapende kabels worden
gebruikt. De afscherming / wapening moet aan de motor worden geaard en worden aangesloten op
het PE-contact van de connector aan de kant van de frequentieregelaar.
Bovendien dient men er absoluut op te letten dat de bekabeling vanuit EMC-oogpunt optimaal is.
Bij de installatie van de apparaten mogen in geen geval de veiligheidvoorschriften worden
LET OP
Beschadigingen door hoge spanning
Elektrische belastingen die niet in overeenstemming zijn met de specificatie van het apparaat, kunnen
het apparaat beschadigen.
•
Aan het apparaat zelf geen hoogspanningsnet uitvoeren.
•
Vóór de test voor de hoogspanningsisolatie de te testen kabel loskoppelen van het apparaat.
Wanneer het apparaat volgens de aanbevelingen in dit handboek geïnstalleerd wordt, voldoet hij aan
alle eisen van de EMC-richtlijn in overeenstemming met de EMC-productnorm EN 61800-3.
42
of
door
"vrijloop"-dioden
overtreden!
bij
gelijkstroomrelais,
waarbij
de
BU 0250 nl-3920