NORDAC LINK (Serie SK 250E-FDS) – Handboek voor frequentieomvormers als veldverdelers
Identificatie startrotorpositie
P330
(Identificatie startpositie rotor)
(Aanduiding voorheen: „Regelprocedure PMSM")
0 ... 6
Keuze van de procedure voor het bepalen van de startrotorpositie (initiële waarde van de
rotorpositie) van een PMSM (Permanent Magnet Synchronous Motor).
{ 1 }
Deze parameter is alleen relevant voor het regelproces "CFC closed-loop" (P300, instelling "1").
0 = Spanningsgestuurd: Wanneer de machine voor het eerst wordt gestart, wordt een
1 = Testsignaalprocedure: De positie van de startrotor wordt bepaald door middel van een
2 = gereserveerd
3 = Waarde CANopen-enc., "Waarde CANopen-encoder": Bij deze methodes wordt de
108
spanningswijzer ingedrukt, die ervoor zorgt dat de rotor van de machine wordt uitgelijnd met
de rotorpositie "nul". Dit type positiebepaling van de startrotor kan alleen worden gebruikt als
er geen tegenkoppel van de machine wordt toegepast bij de frequentie "nul" (bijv.
vliegwielaandrijvingen). Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, is dit proces voor het
bepalen van de rotorpositie zeer nauwkeurig (<1° elektrisch). Dit proces is principieel
ongeschikt voor hefinstallaties, omdat er altijd een tegenmoment is.
Voor encoderloze werking geldt: Tot aan de wisselfrequentie P331 wordt de motor (met de
nominale stroom in het geheugen) spanningsgestuurd. Wanneer de omschakelfrequentie is
bereikt, schakelt het systeem over op het EMV-proces voor het bepalen van de rotorpositie.
Als de frequentie onder de waarde in (P331) valt, rekening houdend met de hysterese (P332),
schakelt de frequentieomvormer terug van de EMV-modus naar de spanningsgestuurde
modus.
testsignaal. Deze methode werkt ook als de rem bij stilstand gesloten is, maar vereist een
PMSM met voldoende anisotropie tussen de inductantie van de d- en q-as. Hoe hoger deze
anisotropie is, hoe nauwkeuriger het proces werkt. Met de parameter (P212) kan het
spanningsniveau van het testsignaal worden gewijzigd en met de parameter (P213) kan de
rotorpositieregelaar worden ingesteld. Met het testsignaalproces wordt een nauwkeurigheid
van de rotorpositie van 5°...10° elektrisch (afhankelijk van de motor en de anisotropie) bereikt
voor motoren die in principe geschikt zijn voor de processen.
startrotorpositie bepaald aan de hand van de absolute positie van een absolute CANopen-
encoder. Het type absolute CANopen-encoder wordt ingesteld in parameter (P604). Om deze
positie-informatie eenduidig te maken, moet bekend zijn (of worden bepaald) hoe de
rotorpositie zich verhoudt tot de absolute positie van de CANopen-encoder. Dit gebeurt met
behulp van de offsetparameter (P334). Motoren moeten worden geleverd met een "nul"
startrotorpositie of met een startrotorpositie die op de motor is genoteerd. Als deze waarde
niet beschikbaar is, kan de offsetwaarde ook worden bepaald met de instellingen "0" en "1"
van parameter (P330). Hiervoor wordt de aandrijving één keer met de instelling "0" of "1"
gestart. Na de eerste start staat de bepaalde offsetwaarde in parameter (P334). Deze waarde
is alleen opgeslagen in het RAM. Om deze over te nemen in de EEPROM moet het eenmalig
kortstondig worden aangepast en vervolgens weer worden teruggezet naar de vastgestelde
waarde. Vervolgens kan nog een fijne afstelling worden uitgevoerd terwijl de motor onbelast
draait. Hiervoor loopt de aandrijving in de Closed-Loop-modus ( P300=1) met het hoogst
mogelijke toerental, maar onder het veldverzwakkingspunt. De offset wordt nu vanaf het
startpunt langzaam zo veranderd, dat de waarde van de spanningscomponent U
dicht mogelijk bij nul komt. Er moet worden gestreefd naar een evenwicht tussen positieve en
negatieve rotatierichting. Over het algemeen wordt de waarde "nul" niet helemaal bereikt,
omdat de aandrijving bij hogere toerentallen licht wordt belast door de ventilatorrotor van de
motor. De absolute CANopen-encoder moet zich op de motoras bevinden.
S
(P723) zo
d
BU 0250 nl-3920