3 =- 10V – 10V: Wanneer een instelwaarde, welke lager is dan de geprogrammeerde ijking 0 %
4 = 0 - 10V met fout 1, "0 - 10V met foutuitschakeling1":
5 = 0 - 10V met fout 2, "0-10V met foutuitschakeling 2":
BU 0250 nl-3920
(P402), actief is, leidt dat eventueel tot een draairichtingomkeer. Hierdoor laat zich een
draairichtingsomkeer realiseren met een eenvoudige spanningbron en een potentiometer.
Bijvoorbeeld interne instelwaarde met draairichtingomkeer: P402 = 5 V, P104 = 0 Hz,
potentiometer 0-10 V verandering van draairichting bij 5 V in middelste stand van de
potentiometer.
Op het moment van draairichtingsomkeer (Hysterese = ± P505), staat de aandrijving stil,
wanneer de minimale frequentie (P104) lager dan de absolute minimale frequentie (P505) is.
Een (motor)rem die door de frequentieomvormer wordt aangestuurd, heeft in het bereik van
de ingestelde hysterese niet gereageerd.
Is de minimale frequentie (P104) hoger dan de absolute minimale frequentie (P505), dan keert
de aandrijving de draairichting om bij het bereiken van de minimale frequentie. In het bereik
van de hysterese ± P104 levert de frequentieomvormer de minimale frequentie (P104), een
door de frequentieomvormer aangestuurde rem reageert niet.
AANWIJZING: De functie -10 V - 10V is een weergave van de werkingswijze en geen
verwijzing naar een fysiek bipolair signaal (zie voorbeeld hierboven).
Een onderschrijding van de 0% ijkwaarde in (P402) activeert de foutmelding 12.8
"Onderschrijding analoog - in min".
Een overschrijding van de 100% ijkwaarde in (P403) activeert de foutmelding 12.9
"Overschrijding analoog - in max".
Ook wanneer de analoge waarde zich buiten de in (P402) en (P403) gedefinieerde grenzen
bevindt, wordt de instelwaarde beperkt tot 0-100%.
De bewakingsfunctie wordt pas actief als er een vrijgavesignaal is en de analoge waarde
voor het eerst het geldige bereik (≥ (P402) of ≤ (P403)) heeft bereikt (bijvoorbeeld:
drukopbouw na het inschakelen van een pomp).
Als de functie op actief is gezet, werkt deze ook wanneer de besturing bijvoorbeeld via een
veldbus gebeurt en de analoge ingang helemaal niet wordt aangestuurd.
Zie instelling 4 ("0-10 V met foutuitschakeling 1"), echter:
De bewakingsfunctie wordt in deze instelling actief, wanneer een vrijgavesignaal actief is en
de tijd afgelopen is, waarin de foutbewaking onderdruk wordt. Deze onderdrukkingtijd wordt
in de parameter (P216) ingesteld.
5 Parameter
115