A Module voor gasmenging en -toediening
B Module inspiratie-eenheid
C Module voor expiratieventiel
D Expiratoire flowsensor
E Module voor barometrische drukmeting
F Module voor ademwegdrukmeting
G Module voor kalibratie
H Module voor O
-meting
2
I
Module voor medicamentenverneveling
Beschrijving van pneumatische functies
Savina 300 bestaat uit 9 pneumatische modules.
De module gasmenging en gastoediening (A)
levert een gasmengselflow die varieert in de loop
van de tijd, met instelbare aandelen van
omgevingslucht en O
2
Zuurstof van de (centrale) gastoevoer komt het
apparaat binnen via de gasinlaat voor HPO en het
bijbehorende filter (3), en wordt toegediend door de
O
-doseereenheid (5) in de gekozen concentratie.
2
Omgevingslucht wordt aangezogen via het
microfilter (1).
Als er een O
-bron met lage druk (LPO, bijv. een
2
O
-concentrator) wordt gebruikt, wordt de
2
zuurstofflow met lage druk door de filter (2) en een
terugslagventiel naar het apparaat geleid.
De gassen worden gemengd in de mengkamer (4).
De turbinemodule met geïntegreerde
flowdosering (6) haalt het gasmengsel uit de
mengkamer en leidt dit via een flowmeter (7) met
een terugslagventiel stroomafwaarts (8) naar de
inspiratieeenheid (B).
De inspiratoire eenheid (B) bestaat uit het
veiligheidsventiel (9) en twee terugslagventielen,
het drukbegrenzingsventiel (10) en het
noodbeademingsventiel (11). Tijdens normaal
gebruik is het veiligheidsventiel gesloten, zodat de
inspiratoire flow van de module voor gasmenging
en gasdosering (A) naar de patiënt (12) wordt
geleid. In andere modi staat het
noodbeademingsventiel (11) spontane inademing
toe. Het drukbegrenzingsventiel (10) beperkt de
Gebruiksaanwijzing Savina 300 SW 5.n
(HPO) onder hoge druk.
maximale ademwegdruk in alle omstandigheden
tot maximaal 120 mbar.. Het veiligheidventiel (9)
wordt geopend wanneer een gedetecteerde
stenose een drukontlasting in de
expiratievertakking blokkeert. In dat geval
voorkomt het vereiste (externe) bacteriefilter (28)
op het inspiratiemondstuk verontreiniging van de
inspiratie-eenheid (B).
De expiratieventiel module (C) bestaat uit het
expiratieventiel (13) en een terugslagventiel (14).
Het expiratieventiel is een proportioneel ventiel dat
wordt gebruikt om de druk in het beademingscircuit
te regelen. Het terugslagventiel (14) werkt samen
met het veerbelaste ventiel in het
drukbegrenzingsventiel (10) om pendelademen
tijdens spontane ademhaling te voorkomen. De
expiratoire flowsensor (D) (15) meet de
expiratoire flow volgens het metrologische principe
van de hittedraad-anemometrie. De gemeten flow
is derhalve een massaflow (NTPD). De expiratoire
ventielmodule en de expiratoire flowsensor kunnen
voor reiniging uit de Savina 300 worden verwijderd.
Voor het omzetten van de massaflow naar een
volumeflow (BTPS) is het nodig de omgevingsdruk
te kennen. De omgevingsdruk wordt gemeten in de
barometrische drukmetingsmodule (E). Deze
meting wordt uitgevoerd door de onafhankelijke
sensors (16) en (17), waarbij sensor (16) de
barometrische druk in de mengkamer meet.
De druk in het beademingscircuit wordt ook gemeten
met twee onafhankelijke druksensors (20) en (21).
Samen vormen deze de drukmetingsmodule (F).
De druksensors worden periodiek op hun nulpunt
gekalibreerd. Hiervoor worden de druksensors
ontlucht naar de omgevingslucht via de twee
kalibratieventielen (18) en (19). Samen vormen ze
deze de kalibratiemodule (G).
De O
-meeteenheid (H) meet de inspiratoire
2
O
-concentratie met behulp van twee redundante
2
sensors (23) en (24) op basis van een sidestream
meetprincipe. Met de O
upstream-kalibratieventiel (22) is het mogelijk om
tijdens bedrijf een automatische kalibratie tot
100 vol% O
uit te voeren. De kalibratie van
2
O
-sensor 2 (24) tot 100 vol% O
2
handmatig over te schakelen naar een inspiratoire
O
-concentratie van 100 vol%.
2
Werkingsprincipe
-sensor 1 (23) met
2
geschiedt door
2
259