152
Verlichting
: Schakelt de parkeerlichten en
alle overige verlichting in, behalve
de koplampen.
: Schakelt koplampen in samen
met de parkeerlichten en de instru-
mentenverlichting.
Wanneer het contact is uitgescha-
keld en de koplampen of parkeer-
lichten branden, klinkt er een
waarschuwingssignaal als het
bestuurdersportier wordt geopend.
s
: Druk hierop om het mistachter-
licht in of uit te schakelen.
Zie Mistlampen 0 155.
Koplampschakelaar
grootlicht/dimlicht
Schakel het groot licht in door de
richtingaanwijzerhendel van u af te
drukken en los te laten. Druk
nogmaals op de hendel, of trek deze
naar u toe en laat deze los, om
terug te keren naar dimlicht.
Bij ingeschakeld groot licht brandt
dit controlelampje op de instrumen-
tengroep.
Lichtsignaal
Het lichtsignaal werkt met het
dimlicht of het dagrijlicht (DRL) in- of
uitgeschakeld.
Om met groot licht te knipperen
moet u de richtingaanwijzerhendel
helemaal naar u toe halen en dan
loslaten.
Verlichting overdag (DRL)
Met DRL wordt de voorkant van uw
auto overdag beter door anderen
waargenomen.
Het dagrijlicht wordt ingeschakeld
door een lichtsensor boven op het
instrumentenpaneel. Zorg er daarom
voor dat deze niet wordt afgedekt.
Het specifieke automatische dagrij-
licht gaat branden wanneer aan de
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
Het contact staat in de stand
ON/RUN.
De knop voor de buitenverlich-
ting staat op AUTO of is kort
naar
gedraaid om de automa-
tische verlichting weer in te
schakelen.
De motor draait en de versnel-
lingsbak staat niet in P
(Parkeren).
Als het dagrijlicht is ingeschakeld,
zijn de koplampen, achterlichten,
contourverlichting, instrumentenpa-
neelverlichting en andere lampen
niet ingeschakeld.
Afhankelijk van de helderheid van
het omgevingslicht schakelen de
koplampen automatisch om tussen
het dagrijlicht en het licht van de
gewone koplampen. De andere
lampen die met de koplampen
worden ingeschakeld, gaan dan ook
branden.