A Een beeldstijl aanpassenN
Parameterinstellingen en -effecten
Scherpte
Hiermee kunt u de scherpte van de opname aanpassen.
Als u de opname minder scherp wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant
met E. Hoe dichter de markering zich bij E bevindt, hoe zachter de opname.
Als u de opname scherper wilt maken, stelt u de scherpte in naar de kant
met F. Hoe dichter de aanwijzer zich bij F bevindt, hoe scherper de opname.
Contrast
Hiermee kunt u het beeldcontrast en de levendigheid van de
kleuren aanpassen.
Als u het contrast wilt verlagen, stelt u het contrast in naar de kant met het
minteken. Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe zachter de opname.
Als u het contrast wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het
plusteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij H bevindt, hoe scherper de opname.
Verzadiging
Hiermee kunt u de kleurverzadiging van de opname aanpassen.
Als u de kleurverzadiging wilt verlagen, stelt u de markering in naar
de kant van het minteken.
Hoe dichter de markering zich bij G bevindt, hoe zwakker de kleuren.
Als u de kleurverzadiging wilt verhogen, stelt u het contrast in naar de kant met het
plusteken. Hoe dichter de markering zich bij H bevindt, hoe sprekender de kleuren.
Kleurtoon
Hiermee kunt u huidskleurtinten aanpassen.
Als u de huidskleurtinten roder wilt maken, stelt u de markering in
naar de kant met het minteken. Hoe dichter de aanwijzer zich bij G
bevindt, hoe roder de huidskleur.
Als u de huidskleurtinten minder rood wilt maken, stelt u de
markering in naar de kant met het plusteken. Hoe dichter de
aanwijzer zich bij H bevindt, hoe geler de huidskleur.
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de standaard-
parameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Bovenstaande aanpassingen worden niet toegepast op de beeldstijlen
die in de modus <C> (Automatisch/creatief) worden gebruikt.
92