2 Veiligheid
2.5
Hefwerktuigmodus
Voorwaarden
Bevestigen, voeren en losmaken van ladingen
2-8
•
Met het bevestigen van ladingen en het instrueren van de bestuurde
een gekwalificeerde persoon belasten, die over overeenkomstige
kennis in het gebruik van het hefwerktuig en de gebruikelijke handge-
baren beschikt.
•
De persoon die de bestuurder aanwijzingen geeft moet zich bij het
bevestigen, leiden en lossen van de last in het zichtbereik van de
bestuurder bevinden (oogcontact houden).
•
Is dit niet mogelijk, moet een extra persoon met dezelfde kwalificaties
voor het instrueren erbij worden geroepen.
•
De bestuurder mag bij opgetilde lading de bestuurdersstoel niet
verlaten.
•
Voor het bevestigen, voeren en losmaken van een lading dienen de
geldende, specifieke voorschriften in acht genomen te worden.
•
Voor het bevestigen, voeren en losmaken van een lading veiligheids-
kleding en veiligheidsuitrusting dragen (bijv. veiligheidshelm, veilig-
heidsbril, veiligheidshandschoenen, veiligheidsschoenen).
•
Draag- en bevestigingsmiddelen niet over scherpe kanten en
draaiende delen voeren. Ladingen moeten zo worden bevestigd, dat zij
niet wegglijden of naar beneden kunnen vallen.
•
Lading alleen op horizontale, draagkrachtige en vlakke ondergrond
verplaatsen.
•
Lading vlakbij de grond voeren.
•
Om slingeren van de lading te vermijden:
- Rustige en langzame bewegingen uitvoeren met het voertuig.
- Touwen gebruiken voor het leiden van de lading (niet met de hand
leiden).
- Weersomstandigheden in acht nemen (bijv. windkracht).
- Voldoende veiligheidsafstand tot objecten aanhouden.
•
De bestuurder mag de toestemming voor het bevestigen en losmaken
van de lading alleen dan geven, als het voertuig en de werkinrichting
ervan niet bewogen kunnen worden.
•
Gevaarlijke zones van andere gebruikte voertuigen mogen niet
overlappen.
BA ET18, 20, 24 nl * 1.5 * Sicherheit_12072013.fm