2 Veiligheid
2.2
Kwalificatie van het bedieningspersoneel
Plichten van de eigenaar
Vereiste kennis van de bestuurder
Voorbereidende maatregelen van de bestuurder
2-2
•
Het voertuig alleen door de daarvoor bevoegde, opgeleide en ervaren
personen laten bedienen, rijden en onderhouden.
•
Personen in opleiding uitsluitend door een daarvoor bevoegde en
ervaren persoon laten instrueren of scholen.
•
Personen in opleiding zolang onder toezicht laten oefenen tot zij met het
voertuig en het gedrag ervan (bijv. stuur- en remgedrag) vertrouwd zijn.
•
De toegang tot het voertuig en de bediening ervan is niet toegestaan
aan kinderen en ook niet aan personen die onder invloed zijn van
alcohol, drugs of geneesmiddelen .
•
Bevoegdheden van het bedienende en onderhoudspersoneel duidelijk
en eenduidig vastleggen.
•
Verantwoording op de werkplaats, ook met het oog op verkeersvoor-
schriften, duidelijk en eenduidig vastleggen.
•
Geef de bestuurder de mogelijkheid om aanwijzingen van derden die
in strijd zijn met de veiligheid af te slaan.
•
Het voertuig alleen door een geautoriseerde vakwerkplaats laten
onderhouden en repareren.
•
De bestuurder is verantwoordelijk ten opzichte van derden.
•
Afzien van iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen
brengen.
•
De overeenkomstige nationale rijvergunning is vereist.
•
Het voertuig mag uitsluitend door geautoriseerde bestuurders met
besef voor veiligheid en gevaar worden bediend.
•
Bestuurders en eigenaren zijn verplicht het voertuig alleen in veilige,
bedrijfsklare toestand te bedienen.
•
Alle personen die belast zijn met werkzaamheden aan of met het
voertuig moeten de veiligheidsaanwijzingen in deze handleiding vóór
het begin van het werk gelezen en begrepen hebben.
•
Wettelijke en andere verplichte regelingen ter voorkoming van
ongevallen dienen in acht te worden genomen en te worden
geïnstrueerd.
•
Regelingen voor het wegverkeer en het milieu dienen in acht genomen
en geïnstrueerd te worden.
•
Alleen de gedefinieerde toegangen voor het op- en afklimmen gebruiken.
•
Met de nooduitgang van het voertuig vertrouwd zijn.
•
Voertuig voor het starten controleren, om te zorgen dat er veilig
gereden en gewerkt kan worden.
•
Geen losse lange haren of sieraden dragen.
•
Nauwsluitende werkkleding dragen, die de bewegingsvrijheid niet
beperkt.
BA ET18, 20, 24 nl * 1.5 * Sicherheit_12072013.fm