Magnos27: Voorbereiding voor installatie
Installatieplaats
Meetgas
Testgassen
AO2000 CONTINUE GASANALYSATORS
Omgevingstemperatuur
in bedrijf
bij het installeren van de analysatormodule in een
systeembehuizing
+5...+45 °C
zonder elektronische module
+5...+45 °C
met elektronische module of alleen met voedingseenheid
+5...+50 °C
zonder elektronische module of Uras26 en uitvoering met
directe aansluiting op de meetkamer
Vibraties/trillingen
max. ±0,04 mm bij 5...60 Hz
Toegangsvoorwaarden meetgas
Temperatuur
Het dauwpunt van het meetgas moet ten minste 5 °C lager
zijn dan de laagste temperatuur in het gehele
meetgastraject. Anders is een meetgaskoeler of een
condensaatafscheider nodig. Als de meetkamer
rechtstreeks wordt aangesloten, mag het dauwpunt van
het meetgas maximaal 55 °C bedragen. Een fluctuerend
waterdampgehalte veroorzaakt een volumefout.
Druk
De analysatormodule werkt onder atmosferische druk, de
meetgasuitgang is open voor de atmosfeer. Interne
drukval: < 5 hPa bij standaarddebiet 60 l/u. Toelaatbaar
absoluut drukbereik: 800...1250 hPa. Werking bij lagere
absolute druk (bijv. op hoogtes boven 2000 m) op verzoek.
Overdruk in de meetkamer: max. 100 hPa.
Debiet
20...90 l/u
Opmerking: De temperatuur, de druk en het debiet van het meetgas moeten
op een aanvaardbaar niveau worden gehouden om rekening te houden met
de invloed van variaties op de nauwkeurigheid van de meting.
Brandbare gassen
De gasanalysator mag niet worden gebruikt voor de meting van brandbare
gassen.
Nulpuntkalibratie
Zuurstofvrij bedrijfsgas of stikstof
Eindpuntkalibratie
Bedrijfsgas met bekende zuurstofconcentratie of vervangingsgas, bijv.
gedroogde lucht
Dauwpunt
Het dauwpunt van de testgassen moet ongeveer gelijk zijn aan het
dauwpunt van het meetgas.
LET OP
Neem de instructies voor het kalibreren in acht.
|
CI/AO2000-NL REV. C
59