Als de regensensor op deze wijze
opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten
minste één wisslag uitgevoerd, ook bij
een droge ruit. Hiermee wordt aangege-
ven dat het systeem weer is ingeschakeld.
BELANGRIJK Bij een defect aan de
rechter hendel of de regensensor, moeten
de ruitenwissers, als de rechter hendel in
stand (B) staat, met interval wissen.
De regensensor bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel in het gebied dat be -
streken wordt door de ruitenwissers en
staat in contact met de voorruit. De sensor
levert een signaal aan een elektronische
regeleenheid, die vervolgens de ruitenwis-
sermotor bedient.
Telkens als de motor wordt gestart wordt
de regensensor automatisch verwarmd tot
ongeveer 40°C, zodat eventuele condens
van het meetoppervlak wordt verwijderd
en ijsvorming wordt voorkomen.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen en
zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
– vuil op het controle-oppervlak (zout-
aanslag, vuil, enz.);
– waterstrepen veroorzaakt door versle-
ten wisserrubbers;
– verschil tussen dag en nacht (het zicht
wordt 's nachts sterker gehinderd door
vocht op de ruit).
Koplampsproeiers (fig. 68)
Deze treden in werking als u, bij inge-
schakeld dim-/grootlicht, de ruitensproei-
ers inschakelt.
fig. 68
A0B0379b
49