MISTACHTERLICHTEN (fig. 101)
Druk voor inschakeling op knop (B). De
mistachterlichten werken alleen als het
dimlicht of de mistlampen voor zijn inge-
schakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 4 branden.
Als u de contactsleutel in stand STOP
draait, schakelen de mistachterlichten
automatisch uit. De lampen schakelen pas
weer in als na het starten opnieuw op
knop (B) wordt gedrukt.
Druk knop (B) nogmaals in om de mist-
achterlichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het gebruik
van de mistachterlichten aan de geldende
verkeersvoorschriften.
LICHTSTERKTEREGELING
INSTRUMENTENPANEEL
(fig. 102)
Druk voor het regelen van de lichtsterkte
van het instrumentenpaneel, bij ingescha-
kelde buitenverlichting, op knop (A).
Telkens als u knop (A) indrukt, wordt
achtereenvolgens één van de drie vastge-
stelde lichtsterktes geselecteerd: laag-
gemiddeld-hoog.
fig. 102
BRANDSTOFNOODSCHAKE-
LAAR (fig. 103)
Deze
veiligheidsschakelaar
omhoog bij een botsing boven een bepaal-
de intensiteit, waardoor de toevoer van
brandstof wordt gestopt en de motor
afslaat.
Als de schakelaar inschakelt, verschijnen
op het display Infocenter een mededeling
+ symbool (zie "Display Infocenter" in dit
hoofdstuk) en worden de portieren ont-
grendeld.
A0B0326b
fig. 103
springt
A0B0327b
121