WERKING VAN HET ABS
Een regeleenheid controleert doorlopend
de wielsnelheden. De regeleenheid ver-
gelijkt de wijzigingen van de wielsnelheid
als wordt geremd. Als het wiel plotseling
langzamer draait, geeft dit aan dat het wiel
slipt en wijzigt de regeleenheid de rem-
druk enige keren per seconde zodat de
wielen niet blokkeren. Als de motor
wordt gestart, nadat de auto heeft stilge-
staan, kan tijdelijk een geluid worden ge-
hoord als het systeem zichzelf controleert.
OPGELET
Als banden of wielen die niet
zijn voorgeschreven in het in-
structieboekje worden gebruikt, dan
kan het ABS niet juist werken. Dit
wordt veroorzaakt door het feit dat
het ABS werkt door de wijzigingen in
de wielsnelheden te vergelijken. Als
de banden of wielen worden vervan-
gen, gebruik dan alleen de maat en
het type dat in het instructieboekje
wordt voorgeschreven.
162
ELECTRONIC STABILITY
PROGRAM (ESP
®
)
(waar voorzien)
®
ESP
is een geregistreerd handelsmerk van
DaimlerChrysler AG.
Het Electronic Stability Program (ESP
helpt de controle over de auto te behou-
den als bij het nemen van een bocht on-
der- of overstuur optreedt. Het systeem
helpt bovendien bij het behouden van de
tractie als wordt geaccelereerd op een los-
se of een gladde ondergrond. Het systeem
regelt het motorkoppel en remt zonodig
de/het wiel(en). Daarnaast helpt het ESP
om slippen te voorkomen door de rem-
druk te regelen.
OPGELET
®
Het ESP
kan de stabiliteit
niet onder alle omstandig-
heden verhogen en regelt niet het he-
le remsysteem van de auto. Het ESP
kan geen ongevallen voorkomen, zo-
als met te grote snelheid door een
bocht wordt gereden of als gevolg van
aquaplaning. Alleen een veilig rijden-
de bestuurder die met aandacht rijdt
kan ongevallen voorkomen. De mo-
gelijkheden van een auto met ESP
moeten nooit als vervanging van zorg-
vuldig rijden worden gebruikt.
®
Het ESP
is voorzien van de volgende drie
systemen:
STABILITEITSREGELING
De stabiliteitsregeling helpt bij het geïn-
tegreerd regelen van systemen, zoals de
antiblokkeerregeling, de tractieregeling en
®
het motormanagementsysteem. Dit sys-
)
teem regelt automatisch de remmen en
de motorwerking om te voorkomen dat
de auto slipt bij het nemen van een bocht
op een gladde ondergrond of als het stuur-
wiel plotseling wordt verdraaid.
TRACTIEREGELING
®
De tractieregeling voorkomt automatisch
het doorslaan van de wielen als wordt
weggereden of als wordt geaccelereerd
op een gladde ondergrond. Het systeem
werkt alleen als het signaleert dat een
wiel(en) doorslaan of beginnen de grip te
verliezen. Als dit gebeurt, bedient het sys-
teem de voor- en achterremmen en
wordt het motorvermogen verminderd
om het doorslaan van de wielen te be-
®
werken.
OPMERKING Er kan gedurende enige se-
conden een klikkend geluid in de motor-
ruimte worden gehoord als de motor
wordt gestart of vlak nadat de auto be-
gint te rijden. Dit betekent dat de boven-
®
staande systemen zichzelf controleren. Dit
geluid geeft niet aan dat er een storing aan-
wezig is.