Parameterbeschrijving
1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz]
Range:
Functie:
Size
[
0.3 -
Stel de gewenste frequentie voor
related
10.0 Hz]
normale magnetiseringsstroom in. Als de
*
frequentie lager wordt ingesteld dan de
motorslipfrequentie hebben
1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid
en 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering
[TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie
met 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid. Zie Tabel 3.7.
NB
1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz] heeft geen effect
als 1-10 Motorconstructie = PM, niet-uitspr. SPM [1].
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range:
Functie:
Size
[ 0
Bepaalt de hoogte van de magnetiserings-
related
- 0.
stroom voor de pulsen die worden gebruikt om
*
%]
de draairichting van de motor te detecteren.
Het instelbereik en de functie zijn afhankelijk
van par. 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon: [0-200%]
Een lagere waarde zal het geproduceerde
koppel verlagen. 100% komt overeen met de
volledige nominale motorstroom. In dit geval is
de standaardwaarde 30%.
[1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-40%]
Voor PM-motoren wordt een algemene
instelling van 20% aangeraden. Hogere waarden
kunnen voor betere prestaties zorgen. Voor
motoren met een tegen-EMK hoger dan 300 VLL
(rms) bij nominale snelheid en een hoge
spoelinductie (meer dan 10 mH) wordt echter
een lagere waarde aangeraden om een foutieve
schatting van de snelheid te voorkomen. Deze
parameter is actief wanneer 1-73 Vlieg. start is
ingeschakeld.
®
VLT
HVAC Drive Programmeerhandleiding
MG.11.CD.10 – VLT® is een gedeponeerd handelsmerk van Danfoss
NB
Zie de beschrijving van 1-70 PM Start Mode voor een
overzicht van de relatie tussen de parameters voor een
vliegende start bij PM-motoren.
1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
Range:
Functie:
Size
[ 0
De parameter is actief wanneer 1-73 Vlieg. start
related
- 0.
is ingeschakeld. Het instelbereik en de functie
*
%]
zijn afhankelijk van parameter 1-10 Motorcon-
structie:
[0] Asynchroon: [0-500]
Definieer het percentage van de frequentie voor
de pulsen die worden gebruikt om de
draairichting van de motor te detecteren. Een
hogere waarde verlaagt het geproduceerde
koppel. In deze modus komt 100% overeen met
2 keer de slipfrequentie.
[1] PM, niet uitspr. SPM: [0-10%]
Deze parameter bepaalt de motorsnelheid (in %
van de nominale motorsnelheid) waaronder de
parkeerfunctie (zie 2-06 DC-remstroom en
2-07 DC-remtijd actief zal worden. Deze
parameter is alleen actief wanneer 1-70 PM Start
Mode is ingesteld op Parkeren [1] en uitsluitend
na het starten van de motor.
NB
Stel deze parameter NIET te hoog in bij toepassingen met
een hoge traagheid.
3.3.7 1-6* Bel. afhank. Instelling
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
Range:
Functie:
100 %
[0 - 300
Voer de %-waarde in voor compensatie van
*
%]
de spanning in verhouding tot de belasting
bij een met lage snelheid draaiende motor en
verkrijg zo de optimale U/f-karakteristiek. Het
vermogen van de motor bepaalt het frequen-
tiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
Motorvermogen [kW]
0,25-7,5
11-45
55 -550
Tabel 3.8
NB
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid heeft geen effect als
1-10 Motorconstructie = PM, niet-uitspr. SPM [1].
3
Omschakeling [Hz]
< 10
< 5
< 3-4
45
3