3.3 Driemaandelijks
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te
worden:
• totale spanning
• enkele spanning
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen
resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de
reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
3.4 Jaarlijks
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-
tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden
gecontroleerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1
te worden uitgevoerd.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3
niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
4. Instandhouden
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-
gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de
batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-
digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te
waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van
cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
5. Opslag
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-
laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-
delingen worden gekozen:
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-
en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16