3. Onderhoud
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-
den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het
elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek
regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-
keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-
keld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-
rige metingen.
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3
en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt
nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof
in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen
worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en
trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
5