Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-
derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op
garantie.
Voor batterijen conform
van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie
bijbehorend attest).
1. Ingebruikneming
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
Staal
M 10
23 ± 1 Nm
2. Gebruik
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-
tiebatterijen voor elektrovoertuigen».
2.1 Ontladen
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-
ningsvrije toestand gebeuren.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer
dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en
zijn niet toegestaan.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren
van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-
ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-
den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
2.2 Laden
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN
41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering
te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen
laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het
batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen
en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn
gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
14
I en
II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden