Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.
Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of
verwijderd worden.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-
geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat
worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10
K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-
der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat
anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan
40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-
geling van het laadapparaat noodzakelijk.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per
K te worden toegepast.
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-
lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-
wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
2.3 Vereffeningslading
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het
behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-
le lading te worden uitgevoerd.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor
de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane
laadapparaten te worden gebruikt.
Op temperatuur letten!
2.4 Temperatuur
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-
re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-
schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-
elaatbaar.
2.5 Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is
niet meetbaar.
3. Onderhoud
Geen water bijvullen!
3.1 Dagelijks
Batterij na elke ontlading opladen.
3.2 Wekelijks
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
15