10.2
Beginnen met zaaien
5. Begin te rijden.
6. Na 30 m:
controleer de diepte van het zaaigoed;
de arbeidsintensiteit van de exact-
/sleeptandeg.
Pas de instellingen zo nodig aan.
AD03 BAH0008-5 09.10
1. Zet de machine op de kopakker in de werkstand.
2. Stuur iedereen uit de gevarenzone weg.
3. Bedien regeleenheid 1.
Laat de actieve markeur zakken.
Schakel de zaaiwiel-rijpadenschakeling verder.
Alleen bij rijpadindicatie "0":
aanleggen van de rijpaden;
laten zakken van het rijpadmarkeerapparaat.
4. Controleer de rijpadenteller; indien nodig corrigeren.
Afb. 179
WAARSCHUWING
Bedien de regeleenheden van de tractor uitsluitend in de cabine
van de tractor.
Controleer, of de juiste rijpadenteller wordt aangegeven.
Werken met de machine
139