Parameters
4.10 Hoofdmenu – Smart Logic – Groep 13
4.10.1 13-** Smart Logic
Smart Logic Control (SLC) is een reeks door de gebruiker
gede nieerde acties (zie parameter 13-52 SL-controlleractie
[x]) die door de SLC wordt uitgevoerd wanneer de
bijbehorende, door de gebruiker gede nieerde gebeurtenis
(zie parameter 13-51 SL Controller Event [x]) door de SLC
wordt geëvalueerd als TRUE. Gebeurtenissen en acties zijn
genummerd en in paren aan elkaar gekoppeld. Dit
betekent dat actie [0] wordt uitgevoerd wanneer
gebeurtenis [0] heeft plaatsgevonden (de waarde TRUE
heeft gekregen). Nadat deze actie is uitgevoerd, worden de
omstandigheden van gebeurtenis [1] geëvalueerd en bij de
evaluatie TRUE wordt actie [1] uitgevoerd, enz. Er wordt
steeds slechts 1 gebeurtenis geëvalueerd. Als een
gebeurtenis wordt geëvalueerd als FALSE gebeurt er niets
(in de SLC) tijdens het huidige scaninterval en worden er
geen andere gebeurtenissen geëvalueerd. Dit betekent dat
bij het starten van de SLC gebeurtenis [0] (en enkel
gebeurtenis [0]) tijdens elk scaninterval zal worden
geëvalueerd. Alleen als gebeurtenis [0] is geëvalueerd als
TRUE, voert de SLC actie [0] uit en begint deze met het
evalueren van gebeurtenis [1]. Er kunnen 1-20 gebeurte-
nissen en acties worden geprogrammeerd. Als de laatste
gebeurtenis/actie is uitgevoerd, begint de cyclus opnieuw
vanaf gebeurtenis [0]/actie [0].
Afbeelding 4.16 Voorbeeld met 3 gebeurtenissen/acties
SLC starten en stoppen
Start en stop de SLC door [1] Aan of [0] Uit te selecteren in
parameter 13-00 SL-controllermodus. De SLC start altijd in
status 0 (waarbij gebeurtenis [0] wordt geëvalueerd). De
SLC start wanneer de startgebeurtenis (gede nieerd in
parameter 13-01 Gebeurt. starten) wordt geëvalueerd als
TRUE (op voorwaarde dat [1] Aan is geselecteerd in
parameter 13-00 SL-controllermodus). De SLC stopt zodra de
stopgebeurtenis (parameter 13-02 Gebeurt. stoppen) TRUE is.
Parameter 13-03 SLC resetten reset alle SLC-parameters en
start het programmeren geheel opnieuw.
MG03N210
Programmeerhandleiding
4.10.2 13-0* SLC Settings (SLC-instellingen)
Gebruik de SLC-instellingen voor het inschakelen,
uitschakelen of resetten van de Smart Logic Control-reeks.
De logische functies en comparatoren draaien altijd mee
op de achtergrond, die opengaat voor een afzonderlijke
regeling van digitale in- en uitgangen.
13-00 SL-controllermodus
Option:
[0]
Uit
*
[1]
Aan Schakelt de Smart Logic Controller in.
13-01 Gebeurt. starten
Option:
[0]
FALSE
[1]
TRUE
[2]
Actief
[3]
Binnen bereik
[4]
Op referentie
[7]
Buiten stroom-
bereik
[8]
Onder I, laag
[9]
Boven I, hoog
[16]
Therm. waarsch.
[17]
Netsp. buiten
bereik
Danfoss A/S © 11/2015 Alle rechten voorbehouden.
Functie:
Selecteer [1] Aan zodat Smart Logic Control kan
inschakelen als er een startcommando aanwezig is,
bijvoorbeeld via een digitale ingang. Selecteer [0] Uit
om Smart Logic Control uit te schakelen.
Schakelt de Smart Logic Controller uit.
Functie:
Selecteer de booleaanse ingang (TRUE
of FALSE) voor het activeren van de
Smart Logic Control.
Voert de vaste waarde FALSE in de
logische regel in.
Voert de vaste waarde TRUE in de
logische regel in.
De motor loopt.
De motor werkt binnen het ingestelde
stroombereik
(parameter 4-50 Waarschuwing stroom
laag en parameter 4-51 Waarschuwing
stroom hoog).
De motor loopt op de referentie-
snelheid.
De motorstroom ligt buiten het
ingestelde bereik in
parameter 4-18 Stroombegr..
De motorstroom is lager dan is ingesteld
in parameter 4-50 Waarschuwing stroom
laag.
De motorstroom is hoger dan is
ingesteld in
parameter 4-51 Waarschuwing stroom
hoog.
Een thermische waarschuwing wordt
gegeven als de temperatuurbegrenzing
in de motor, de frequentieregelaar of de
thermistor is overschreden.
Waarschuwing of alarm wegens
voedingsfaseverlies als
4
4
91