INgebrUIkNaMe
Ingebruiknameassistent
6.1.1 Algemeen
Aanwijzing
In de schakelkast van elke warmtepomp is ruimte voor de
aansluiting van twee 3-aderige BUS-kabels, d.w.z. dat de
BUS-kabel tussen de warmtepompen parallel geschakeld
wordt.
Aanwijzing
In een cascade moeten warmtepompen die voorzien zijn
voor de warmwateropwarming, altijd als eerste geïniti-
aliseerd worden. De resterende warmtepompen worden
daarna in willekeurige volgorde geïnitialiseerd.
Aanwijzing
Voordat de WPM onder spanning gezet wordt, moeten
alle vereiste sensors aangesloten zijn. De WPM herkent
geen sensors die achteraf aangesloten worden.
Voorbeeld: Wanneer de sensor van de warmwaterboiler
bij de eerste ingebruikname niet aangesloten was, wor-
den alle parameters, programma's en temperaturen voor
warm water verborgen. De overeenkomstige waarden
kunnen niet geprogrammeerd worden.
Aanwijzing
Bij verkeerde initialisatie moeten alle IWS (interne warm-
tepompregeling) gereset en opnieuw geïnitialiseerd wor-
den (zie hoofdstuk "Resetmogelijkheden/IWS opnieuw
initialiseren").
Aanwijzing
Wanneer de BUS-kabel tussen WPM en de warmtepomp
onderbroken is, schakelt de volledige warmtepompin-
stallatie uit.
Aanwijzing
De verbinding tussen de warmtepompmanager en de
warmtepomp loopt via de CAN-bus. De verbinding kan
in lijn of in een stertopologie worden uitgevoerd.
6.1.2 Volgorde van het inschakelen van de warmtepompen
voor de BUS-initialisatie
Voorwaarde: de toestellen (warmtepomp, warmtepompmanager
WPM en eventueel warmtepompuitbreiding WPE) zijn per BUS
met elkaar verbonden.
Bij de BUS-initialisatie moet u onderstaande volgorde beslist
aanhouden:
f Leg de netspanning aan de WPM aan.
f Leg de netspanning aan de WPE aan (indien aanwezig).
f Leg de netspanning aan de interne warmtepompregeling
(IWS) aan.
f Laat de netspanning voor de compressor en de nood-/bij-
verwarming uitgeschakeld, zodat de warmtepomp tijdens de
initialisatie niet ongecontroleerd start.
In het menu DIAGNOSE / SYSTEEM worden onder BUSDEELNEMER
alle aangesloten busdeelnemers met de betreffende softwarever-
sies weergegeven.
8
| WPM
Nadat de initialisatie van de warmtepompen is afgesloten, kunt u
in menu DIAGNOSE / SYSTEEM onder WARMTEPOMPTYPES contro-
leren of alle aangesloten warmtepompen weergegeven worden.
6.2
Installatieconfiguratie door de
parameterinstellingen
Bij storingen van de installatie moeten eerst de parameterinstel-
lingen (zie hoofdstuk "Instellingen/parameteroverzicht") gecon-
troleerd worden.
6.3
Resetmogelijkheden
6.3.1 IWS opnieuw initialiseren
Wanneer de eerste ingebruikname of de initialisatie van de instal-
latie mislukt is, moet deze reset doorgevoerd worden.
Ga daarvoor als volgt te werk:
f Schakel de netspanning van de WPM uit.
f Schakel de netspanning van de WPE uit (indien aanwezig).
f Schakel de netspanning van de warmtepomp uit.
f Klem de BUS-aansluitingen af.
f Schakel de netspanning van de warmtepomp in.
f Houd de resettoets net zolang ingedrukt, totdat de twee bui-
tenste LED's statisch zijn verlicht.
f Laat de resettoets weer los. Pas nu is de IWS weer gereset en
gereed voor een nieuwe initialisatie.
BA
f Schakel de netspanningen opnieuw in.
f Voer de BUS-initialisatie door (zie hoofdstuk "Ingebruikname/
BUS-initialisatie").
f Stel de installatiespecifieke parameters van de WPM en de
WPE opnieuw in.
6.3.2 Reset warmtepomp
Wanneer binnen de twee bedrijfsuren 5 keer een warmtepomp-
specifieke fout of een hardwarefout opgetreden is, dan moet deze
reset worden doorgevoerd.
f Activeer de parameters RESET WARMTEPOMP in het menu
INGEBRUIKNAME.
De fout wordt gereset. De warmtepomp is opnieuw bedrijfsklaar.
7.
Ingebruiknameassistent
Het toestel beschikt over een ingebruiknameassistent die u bij de
eerste start door de belangrijkste instellingen leidt.
f Volg de aanwijzingen op het display.
www.stiebel-eltron.com