INgebrUIkNaMe
Menu: INSTeLLINgeN
BASISINSTELLING
BUFFERWERKING
Met deze parameter wordt de principiële installatieconfiguratie
en daarmee het volledige regelgedrag van de installatie bepaald.
Bij gebruik van een buffervat:
f Stel de parameter in op "AAN". Bevestig met "OK". Met een
compressor wordt ook de bufferpomp aangestuurd. De com-
pressor wordt vertraagd ingeschakeld.
Wanneer er geen buffervat wordt gebruikt:
f Sluit de verwarmingscircuitpomp aan op de aansluiting "X
2.6".
f Stel de parameter in op "UIT". Bevestig met "OK". De verwar-
mingscircuitpomp draait zonder onderbreking.
Aanwijzing
Een verkeerde instelling kan tot storingen in de installatie
leiden.
ZOMERBEDRIJF
ZOMERBEDRIJF
Met deze parameter kan de automatische uitschakeling van de
verwarmingswerking in de zomer geactiveerd worden.
Bij een gebouwdemping van 0 (zie parameter GEBOUWDEM-
PING): Wanneer de huidige buitentemperatuur de ingestelde
buitentemperatuur (zie parameter BUITENTEMPERATUUR) over-
schrijdt, schakelt de installatie naar de zomerwerking. Wanneer
de huidige buitentemperatuur de ingestelde buitentemperatuur
onderschrijdt, schakelt de installatie in de verwarmingsmodus.
Bij een gebouwdemping van 1-3 (zie parameter GEBOUWDEM-
PING): Wanneer de gemiddelde buitentemperatuur gedurende
een gedefinieerde tijdspanne de ingestelde buitentemperatuur
(zie parameter BUITENTEMPERATUUR) overschrijdt, schakelt de
installatie naar de zomerwerking. Wanneer de gemiddelde bui-
tentemperatuur gedurende een tijdspanne de ingestelde buiten-
temperatuur onderschrijdt, schakelt de installatie in de verwar-
mingsmodus.
Wanneer de parameter VASTE-WAARDEWERKING geactiveerd is,
is de zomerwerking voor verwarmingscircuit 1 gedeactiveerd. De
verwarmingscircuits 2-5 zijn daarvan uitgesloten.
BUITENTEMPERATUUR
f Stel met het aanraakwiel de temperatuur in waarbij de in-
stallatie uit- of inschakelt.
GEBOUWDEMPING
In menuoptie GEBOUWDEMPING kunt u het gebouwtype met be-
trekking tot de isolatie en de warmteverliezen definiëren. Afhan-
kelijk van het gebouwtype gebeurt de omschakeling in en uit het
zomerbedrijf sneller of trager.
- Instelling "0" = Geen isolatie
De buitentemperatuur wordt direct vergeleken met de inge-
stelde grenswaardetemperatuur.
22
| WPM
- Instelling "1" = Lichte isolatie
De buitentemperatuur wordt gedurende 24 uur geregis-
treerd. Uit deze gegevens wordt de gemiddelde waarde be-
rekend.
Typisch: Houten constructie met snelle warmteoverdracht en
geringe of geen isolatie.
- Instelling "2" = Gemiddelde isolatie
De buitentemperatuur wordt gedurende 48 uur geregis-
treerd. Uit deze gegevens wordt de gemiddelde waarde be-
rekend.
Typisch: Metselwerk met isolatie en gemiddelde
warmteoverdracht.
- Instelling "3" = Sterke isolatie
De buitentemperatuur wordt gedurende 72 uur geregis-
treerd. Uit deze gegevens wordt de gemiddelde waarde be-
rekend.
Typisch: Huis met erg trage warmteoverdracht, bijv. met erg
dik metselwerk.
Wanneer de berekende buitentemperatuur ≥ de ingestelde bui-
tentemperatuur is, schakelen alle verwarmingscircuits naar de
zomerwerking. De geactiveerde zomerwerking heeft uitsluitend
betrekking op de functie "Verwarmen".
Bij regeling met vaste waarde is de zomerwerking voor het eerste
verwarmingscircuit gedeactiveerd. De zomerwerking is voor alle
verdere verwarmingscircuits actief.
Wijzigingen van de gevraagde temperatuur met afstandsbedie-
ningen hebben geen gevolgen. De installatie blijft verder in de
zomerwerking.
AANDEEL AANVOER VERW.
Aanwijzing
Het regelgedrag kan niet gedefinieerd worden voor ge-
mengde verwarmingscircuits en voor de werking met
buffervat.
In menuoptie AANDEEL AANVOER VERW. kunt u definiëren op
welke temperatuurmeetwaarden het regelgedrag van de instal-
latie is gebaseerd.
Het regelgedrag kan gebaseerd zijn op de retourtemperatuur, op
de aanvoertemperatuur of op een gedefinieerde verhouding van
beide temperaturen. De verhouding van aanvoer- tot retourtem-
peratuur kan traploos ingesteld worden.
Voorbeeld:
Instelling
regeling
0
Retourtemperatuurregeling
30
50
80
100
Aanvoertemperatuurregeling 100
MAX RETOURTEMPERATUUR
In menuoptie MAX RETOURTEMPERATUUR kunt u de tempe-
ratuurwaarde definiëren, bij welke de warmtepomp in de ver-
warmingsmodus uitschakelt. De veiligheidsuitschakeling van de
warmtepomp is gebaseerd op de retourtemperatuur. Tijdens
warmwaterwerking wordt de retourtemperatuur niet opgevraagd.
aanvoer [%] retour [%]
0
100
30
70
50
50
80
20
0
www.stiebel-eltron.com