INgebrUIkNaMe
Menu: INgebrUIkNaMe
OPTIMALISATIE STOOKLIJN
Aanwijzing
Deze functie is alleen in de COMFORTWERKING, het ECO-
-BEDRIJF of de PROGRAMMAWERKING mogelijk.
f Gebruik de aansluitklemmen X 1.13.1 en X 1.13.2.
f Stel deze parameter in op AAN, wanneer bijv. een Uponor
DEM-WP-module is aangesloten.
De stooklijn wordt dynamisch aangepast aan de warmtebehoefte
van de individuele ruimtes. De vooringestelde stooklijn wordt tot
50 % van zijn originele waarde gewijzigd.
SG READY
Aanwijzing
Om deze functie te kunnen gebruiken, is de Internet-Ser-
vice-Gateway ISG vereist.
Aanwijzing
Deze functie is beschikbaar vanaf softwareversie:
- WPM: 449-02
- ISG: 4.10.0.0
f Stel deze parameter in op AAN wanneer u de SG Ready-func-
ties wilt gebruiken.
f Gebruik twee potentiaalvrije signaalrelais om de signaalin-
gangen te overbruggen.
- X 1.13 1-2: SG Ready-ingang 1
- X 1.13 2-3: SG Ready-ingang 2
Modus Signaal
1
Ingang 2 overbrugd
2
Ingangen open
3
Ingang 1 overbrugd
4
Ingang 1+2 overbrugd
INGANG X 1.14
In deze menuoptie kunt u instellen hoe de warmtepomp zich bij
aanwezigheid van een extern spanningssignaal gedraagt.
UIT
f Selecteer deze parameter, wanneer de warmtepomp niet via
een extern spanningssignaal moet worden bestuurd.
VERWARMEN/KOELEN EXTERN
Aanwijzing
Om in de zomer een volledige aansturing via het gebouw-
beheerssysteem te verzekeren, dient u het ZOMERBE-
DRIJF op UIT te zetten (INSTELLINGEN / VERWARMEN /
BASISINSTELLING / ZOMERBEDRIJF).
f Selecteer deze parameter, wanneer de warmtepomp via een
extern spanningssignaal moet worden bestuurd.
40
| WPM
Functie
Warmtepomp is uitgeschakeld
Normaal bedrijf in ingestelde bedrijfs-
modus
Start met verhoogde waarden (overschot
zonnepanelen)
Onmiddellijke start met maximale waar-
den
Afhankelijk van de aanwezige spanning begint de warmtepomp
met het verwarmen of koelen, of de functie wordt uitgeschakeld.
Spanning
0-1 V
1-5 V
5-6 V
6-10 V
INGANG X 1.15
Aanwijzing
Om de ingang te kunnen gebruiken, moet ten minste een
spanning van 1 V gemeten worden.
In deze menuoptie kunt u een temperatuurbereik aangeven. Tot dit
ingestelde temperatuurbereik wordt afhankelijk van de instelling
op de ingang X1.14 verwarmd of gekoeld.
Wanneer er geen buffervat in de warmtepompinstallatie is geïn-
stalleerd (parameter BUFFERWERKING in het menu INSTELLIN-
GEN/VERWARMEN/BASISINSTELLING op UIT), wordt met vastleg-
gen van het temperatuurbereik de gevraagde temperatuur van
verwarmingscircuit 1 gewijzigd.
Wanneer er een buffervat in de warmtepompinstallatie is geïnstal-
leerd (parameter BUFFERWERKING in het menu INSTELLINGEN/
VERWARMEN/BASISINSTELLING op AAN), wordt met vastleggen
van het temperatuurbereik de gevraagde buffertemperatuur ge-
wijzigd.
VERWARMEN
In deze menuoptie kunt u de temperaturen instellen, waarvoor de
warmtepompmanager moet zorgen, wanneer het externe span-
ningssignaal voor de verwarmingsmodus aanwezig is.
Aanwijzing
Bij een spanning van 2 tot 9 V worden de temperatuur-
aanduidingen overeenkomstig geïnterpoleerd.
TEMPERATUURAANDUIDING 1 V
f Stel hier de temperatuur in waarvoor de warmtepompma-
nager bij een spanning van 1 V op de ingang X 1.15 moet
zorgen.
TEMPERATUURAANDUID 10 V 10 V
f Stel hier de temperatuur in waarvoor de warmtepompma-
nager bij een spanning van 10 V op de ingang X 1.15 moet
zorgen.
KOELEN
In deze menuoptie kunt u de temperaturen instellen, waarvoor de
warmtepompmanager moet zorgen, wanneer het externe span-
ningssignaal voor de koelwerking aanwezig is.
effecten
UIT
Verwarmen
UIT
Koelen
www.stiebel-eltron.com