20
Veiligheid
26. Tussen trekker en werktuig mag niemand zich
ophouden, zonder dat het voertuig tegen weg-
rollen met de handrem of stopwiggen is vastgezet.
27. Markeurs tijdens transport vergrendelen.
28. Toegestane laadhoeveelheid niet overschrijden.
29. Geen vreemde voorwerpen in de voorraadbakken
leggen.
30. Let tijdens het afdraaien op ronddraaiende
machine-onderdelen.
31. Traptreden alleen tijdens het vullen gebruiken.
Meerijden tijdens de werkzaamheden is verboden.
2.5.2
Aangekoppelde werktuigen
1. Voor het aan- en afkoppelen van werktuigen aan
de driepuntsophanging, de bedieningshendels
van de hefinrichting in een stand zetten, waarbij
onverwacht heffen of zakken uitgesloten is.
2. Bij montage aan de driepuntsophanging moeten
de aanbouwkategoriën van de trekker en het
werktuig met elkaar overeenstemmen of op elkaar
passend gemaakt worden.
3. Binnen het bereik van de driepuntsstangen
bestaat gevaar voor ongelukken zoals kwetsuren
en breuken.
4. Tijdens het werken met de buitengeplaatste
bediening van de hefinrichting, niet tussen trekker
en werktuig gaan staan.
5. In transportstand van de machine, er op letten
dat de zijdelingse vergrendeling van de stangen
van de hefinrichting toereikend is.
6. Bij het rijden op de weg met de machine in de
hefinrichting, moeten de bedieningshendels tegen
zakken vergrendeld zijn.
7. Werktuigen volgens voorschrift aankoppelen/
opbouwen. De werking van de aanhangwagen-
rem controleren. Voorschriften van de fabrikant
opvolgen.
2.5.3
Aftakasaandrijving
1. Er mogen uitsluitend door de fabrikant voor-
geschreven of meegeleefde koppelingsassen met
bijbehorende beschermkappen worden gebruikt.
2. Beschermbuizen en beschermkappen van de
koppelingsas, alsmede de beschermkap van de
aftakas - ook aan de zijde van de machine -
moeten
aanwezig
voorgeschreven toestand bevinden.
3. Er moet op gelet worden, dat de pijpen van de
koppelingsas,
zowel in transport- als in
werkstand, elkaar in de voorgeschreven mate
overlappen (zie hiervoor de gebruikshandleiding
van de fabrikant van de koppelingsassen).
DB 695 03.01
zijn
en
zich
in
de
4. Het aan- en afkoppelen van de koppelingsas mag
alleen uitgevoerd
uitgeschakeld, de motor is afgezet en de
contactsleutel er uit genomen is.
5. Altijd letten op de juiste montage en borging van
de koppelingsas.
6. Beschermpijp van de aftakas door inhaken van
de kettingen tegen meedraaien borgen.
7. Voor het inschakelen van de aftakas er zich van
overtuigen, dat het gekozen aftakastoerental van
de trekker met het toegestane toerental van de
machine overeenkomt.
8. Bij het gebruik van een rij-afhankelijke aftakas er
rekening mee houden, dat het aftakastoerental
afhankelijk is van de rijsnelheid
draairichting zich bij achteruitrijden omkeert.
9. Voor het inschakelen van de aftakas erop letten,
dat niemand zich binnen de gevarenzone van de
machine bevindt.
10. Aftakas nooit bij afgezette motor inschakelen.
11. Tijdens het werken met de aftakas mag zich nie-
mand binnen het bereik van de draaiende aftak-
of koppelingsas ophouden.
12. Aftakas altijd uitschakelen als er scherpere dan
door de fabrikant voorgeschreven bochten
moeten worden
aandrijving nodig is.
13. Let op! Na het uitschakelen van de aftakas
bestaat er een gevaarlijke situatie doordat de
draaiende massa naloopt!
Pas wanneer de machine geheel stilstaat, mag
men er dichter bij komen!
14. Aftakasaangedreven werktuigen mogen pas dan
schoongemaakt, gesmeerd of afgesteld worden,
indien de aftakas uitgeschakeld, de motor afgezet
en de contactsleutel eruit genomen is.
15. De afgekoppelde aftakas in de ervoor bestemde
houder leggen.
16. Na afkoppelen van de koppelingsas de
beschermhuls op de aftakasstomp steken.
17. Beschadigde delen aan de afscherming van de
aftakas, resp. koppelingsas, dienen onmiddellijk
te worden vervangen.
worden als de aftakas is
en de
genomen of als er geen