Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen i / y / f / R / B / A
Als u op de knop <m>, <o >, <n> of <A> drukt tijdens
Live view-opnamen, wordt het scherm met instellingen weergegeven op het LCD-
scherm en kunt u aan het instelwiel <6> of <5> draaien om de betreffende
functie in te stellen. De meetmethode <q> kan niet worden ingesteld.
Q Snel instellen
Tijdens Live view-opnamen kunt u op de knop <Q> drukken om de functie Auto
Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie) en de opnamekwaliteit in te stellen.
Met f kunt u het AF-punt selecteren en de AF-gebiedselectiemodus instellen.
De lichtmeetmethode wordt voor Live view-opnamen ingesteld op meervlaksmeting.
U kunt de scherptediepte controleren door op de scherptedieptecontroleknop te drukken.
Tijdens continue opname wordt de belichting die is ingesteld voor de
eerste opname ook toegepast op alle volgende opnamen.
U kunt ook een afstandsbediening gebruiken (afzonderlijk verkrijgbaar,
pag. 110) voor Live view-opnamen.
Druk op de knop <Q>.
1
De instelbare functies zijn blauw
gemarkeerd.
Als <f> is geselecteerd, worden
ook de AF-punten weergegeven.
Selecteer een functie en stel deze in.
2
Gebruik <9> om een functie te selecteren.
De instelling van de geselecteerde
functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of
<6> om de instelling te wijzigen.
Wanneer selectie van het AF-punt is
ingeschakeld, kan de AF-gebied-
selectiemodus voor <f> worden
geselecteerd met de knop <B>.
135