Gebruiksaanwijzing
Maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel (maaikastverstelling) stelt
u de maaier op de gewenste maaihoogte in.
1.
De maaihoogte kan in zeven standen worden
gezet, van ongeveer 25 tot 102 mm.
2.
Trek de maaihoogtehendel opzij en zet deze in
de gewenste stand (fig. 6).
1
2028
Figuur 6
1. Maaihoogtehendel
(maaikastverstelling)
Maaierwielen instellen
De maaiervoorwielen geleiden de maaier over een
ongelijke ondergrond. De hoogte van de voorwielen
kan aan de ingestelde maaihoogte worden aangepast.
Om de hoogte van de maaiervoorwielen in te stellen,
verwijdert u de bevestigingsbout van het wiel en
plaatst u de bout in het andere gat (fig. 7).
Gebruik het bovenste gat voor de laagste maaihoogte
en het onderste gat voor hogere maaihoogte-instel-
lingen (fig. 7).
14
1. Wiel
2. Wielbeugel
25 mm
38 mm
51 mm
Motor starten en stoppen
64 mm
76 mm
Starten
89 mm
102 mm
1.
2.
3.
4.
5.
6.
4
1
Figuur 7
3. Moer
4. Wielbout
Neem plaats op de bestuurdersstoel.
Stel de parkeerrem in werking, zie: Parkeerrem
in werking stellen, pagina 12.
NB.:
De motor kan alleen worden gestart
wanneer u de parkeerrem in werking
hebt gesteld of het koppeling/rem-
pedaal helemaal ingetrapt houdt.
Zet de grondsnelheidshendel in de neutrale stand
"N" (fig. 8).
Zet de maaikoppelingshendel in de stand
"UITGESCHAKELD" (fig. 9).
Zet het handgas in de stand "CHOKE" (fig. 10).
NB.:
Bij een warme motor die gelopen
heeft, hoeft u stap 5 niet uit te voeren.
Draai de contactsleutel rechtsom en houd deze in
de stand "START" (fig. 11). Laat de sleutel los
zodra de motor aangeslagen is.
BELANGRIJK: Wanneer de motor na
30 seconden draaien van de startmotor nog
niet is aangeslagen, draait u de contactsleutel
2
3
1505