BEDIENINGSINSTRUCTIES
Algemeen
Dit voertuig heeft vijf voorwaartse ver-
snellingen.
Om de motor te kunnen starten moet
de transmissie in VRIJLOOP staan of
moet u de koppelingshendel indruk-
ken om in versnelling te starten.
Controle voor gebruik
WAARSCHUWING
De inspectie van uw voertuig voor
elke rit is erg belangrijk. Contro-
leer voor u vertrekt altijd of uw
voertuig correct rijdt en alle bedie-
ningselementen, veiligheidsvoor-
zieningen en mechanische onder-
delen goed werken. Als dit niet
gebeurt, loopt u risico op ernstige
of zelfs dodelijke verwondingen.
Alvorens dit voertuig te gebruiken
moet de bestuurder altijd het volgen-
de doen:
• Zet de parkeerrem aan en ga na of
ze goed werkt.
• Controleer de bandenspanning en
de toestand van de banden.
• Controleer wielen en lagers op slij-
tage en beschadigingen.
• Controleer of alle bedieningsele-
menten aanwezig zijn en goed wer-
ken.
• Ga na of het stuur vlot werkt.
• Geef meermaals gas om te contro-
leren of de gashendel vlot werkt.
Deze moet terugkeren naar de sta-
tionaire stand wanneer u hem los-
laat.
• Druk op de remhendels en het rem-
pedaal om na te gaan of de remmen
goed werken. De hendels en het
pedaal moeten naar hun oorspron-
kelijke stand terugkeren na het los-
laten.
• Controleer alle koppelingen van de
remleidingen op stevige bevesti-
ging en lekkage.
• Zet de parkeerrem aan en activeer
vervolgens de koppelingshendel.
Deze moet naar zijn beginpositie
terugkeren wanneer u hem loslaat.
• Controleer of de aandrijfketting
goed afgeregeld en voldoende ge-
smeerd is.
• Controleer de kettingwielen op slij-
tage en beschadigingen.
• Controleer of de achterasbevesti-
gingen stevig vast zijn.
• Controleer de draaiarm; als u enige
laterale speling vaststelt, mag u het
VOERTUIG NIET GEBRUIKEN.
• Controleer het brandstof-, olie- en
koelvloeistofpeil.
• Controleer de motor, olietank en
transmissie op olielekkage.
• Verifieer of de brandstofklep volle-
dig openstaat (ON).
• Maak de koplamp en het achterlicht
schoon.
• Zorg dat de zitting stevig vastzit.
• Respecteer de maximale belading
als u lasten vervoert. Zorg ervoor
dat de lading goed aan het voertuig
wordt bevestigd.
• Kijk en voel of er onderdelen los-
zitten terwijl de motor niet draait.
Controleer de bevestigingen.
• Kijk of er geen personen of hinder-
nissen op het traject zijn.
• Controleer de werking van de con-
tactschakelaar,
motorstopschakelaar en koplam-
pen.
• Start de motor, zet de parkeerrem
af, rijd langzaam een stukje vooruit
en test alle remmen individueel uit.
_____________________
motorstartknop,
79