Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

Scanner
3. Markeer en selecteer meer parameters die u wilt vergrendelen.
Er kunnen maximaal drie parameters tegelijkertijd zijn vergrendeld. Als een parameter
eenmaal is vergrendeld, blijft deze vergrendeld totdat de parameter handmatig wordt
ontgrendeld of totdat de communicatie met het voertuig wordt gestopt.
OPMERKING:
i
Als er drie parameters zijn vergrendeld, moet een ervan worden ontgrendeld voordat er een
nieuwe kan worden vergrendeld.
z
Parameters ontgrendelen:
1. Schuif door de gegevenslijst en markeer de parameters die moeten worden ontgrendeld
of vrijgegeven.
2. Selecteer het pictogram Vergrendelen/Ontgrendelen op de werkbalk.
De vrijgegeven parameter en het vergrendelingspictogram verdwijnen bovenaan de
gegevenslijst.
3. Herhaal stap 1 en stap 2 om de andere parameters vrij te geven, indien nodig.

Triggerniveaus instellen

Het pictogram Trigger stelt u in staat om het diagnose-instrument te configureren, zodat
PID-gegevens vanuit het buffergeheugen automatisch naar een bestand worden opgeslagen
wanneer een parameterswaarde een drempel overschrijdt. Wanneer een trigger is geactiveerd,
wordt zodra er een triggergebeurtenis optreedt, de gegevensverzameling gestopt en worden de
gegevens opgeslagen naar een gegevensbestand. Nadat een trigger is geactiveerd, moet deze
opnieuw worden ingesteld voor het verzamelen van aanvullende gegevens.
Als u het pictogram Trigger selecteert, wordt er een menu geopend dat het volgende bevat:
Trigger instellen—hiermee stelt u de hoge en de lage signaalwaarde in voor het vastleggen
van een gebeurtenis voor de gemarkeerde parameter.
Trigger activeren—hiermee laat u het diagnose-instrument een gebeurtenis vastleggen
wanneer het signaal een drempelwaarde overschrijdt.
De kleuren van triggerlijnen wijzigen om een geactiveerde status aan te geven.
Afbeelding 4-12 Vergrendelde parameters
32
Gebruik van Scanner

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave