Disclaimer De informatie, specificaties en illustraties in deze handleiding zijn gebaseerd op de laatst beschikbare informatie tijdens het drukken. Snap-on behoudt zich het recht voor op elk moment wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaande kennisgeving. Bezoek onze website op: http://diagnostics.snapon.com (Noord-Amerika) www1.snapon.com/diagnostics/uk (Europa)
Veiligheidsinformatie Voor uw eigen veiligheid en de veiligheid van anderen, en om schade te voorkomen aan de uitrusting en de auto's waarop deze wordt gebruikt, is het van belang dat alle personen die de uitrusting bedienen of ermee in contact komen het bijgevoegde veiligheidshandboek — Diagnostic Safety Manual (Noord-Amerika) Veiligheidsmaatregelenboek (Europa) —...
Veiligheidsinformatie Belangrijke veiligheidsinstructies WAARSCHUWING Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot de dood of ernstig letsel van de gebruiker of omstanders. LET OP Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die, als deze niet wordt vermeden, kan leiden tot minder ernstig letsel van de gebruiker of omstanders.
Over deze handleiding Hoofdstuk 1 Deze handleiding bevat instructies voor het gebruik van het apparaat. Sommige afbeeldingen in deze handleiding kunnen modules en optionele apparatuur bevatten die zich niet op uw systeem bevinden. Neem contact op met een dealer voor meer informatie over andere modules en optionele apparatuur.
Over deze handleiding Conventies 1.1.3 Terminologie "Selecteren" betekent dat u een knop of menu-item markeert met de thumbpad en uw keuze bevestigt met de knop Y/a. Voorbeeld: Selecteer RESETTEN. • Dit is een verkorte beschrijving van de volgende procedure: 1. Ga naar de knop RESETTEN en markeer deze. 2.
Over deze handleiding Andere handleidingen 1.1.5 Procedures Een procedure wordt aangegeven met een pijl. Voorbeeld: U wijzigt de schermweergave als volgt: 1. Selecteer de knop BEKIJKEN. De vervolgkeuzelijst wordt weergegeven. 2. Selecteer een optie in het menu. Het scherm wordt gewijzigd in de weergave die u hebt geselecteerd. 1.2 Andere handleidingen Dit hulpmiddel werkt in combinatie met andere softwareproducten, waarvoor aparte handleidingen beschikbaar zijn.
De scanner kan ook dynamische gegevensparameters grafisch weergeven op het scherm. Afbeelding 2-1 SOLUS™ 2.1 Functionele beschrijving In Afbeelding 2-2, Afbeelding 2-3 en Afbeelding 2-4 ziet u de externe voorzieningen...
Inleiding Technische specificaties Afbeelding 2-4 Achteraanzicht 1— Standaard 2— Ingebouwde haak 2.2 Technische specificaties Scherm: Liquid Crystal Display (LCD) Resolutie 640 x 240 256 kleuren 6,2 inch (157,5 mm) CompactFlash®-kaartsleuf: Sleuf 1 is bedoeld voor de systeem-CF-opslagkaart Sleuf 2 is bedoeld voor de CF-gegevensopslagkaart BELANGRIJK: Verwijder nooit de hoofd-CF-opslagkaart wanneer de unit ingeschakeld is.
Inleiding De standaard Gewicht: 2,5 lbs 1.134 g Bedrijfstemperatuurbereik: 14 tot 104°F -10 tot 40°C Opslagtemperatuurbereik: -4 to 149°F -20 to 65°C Batterijen: (6) 1,5 V AA 2.3 De standaard De scanner heeft een ingebouwde metalen standaard aan de achterkant. Wanneer de standaard niet wordt gebruikt, zit deze vast in de achterkant met een ingebouwde haak in de behuizing (Afbeelding 2-4 op pagina 6).
Inleiding Bedieningselementen Afbeelding 2-6 Met standaard in hangende positie 2.4 Bedieningselementen Deze scanner heeft de volgende bedieningsknoppen (Afbeelding 2-2 op pagina 5): Nee-knop (N/X) • Ja-knop (Y/a) • Thumbpad • • Helderheid/contrast-knop • S-knop • Aan/uit knop 2.4.1 N/X -knop Met de knop N/X kunt u het volgende doen: een menu of programma afsluiten •...
Inleiding Aansluitingen 2.4.3 Thumbpad Met behulp van de thumbpad verplaatst u de markering horizontaal en verticaal over het scherm. De thumbpad wordt gewoonlijk gebruikt in combinatie met de knoppen Y/a en N/X. 2.4.4 De knop Helderheid/contrast Met de knop Helderheid/contrast wordt het dialoogvenster geopend waarmee u het scherm kunt aanpassen om zo goed mogelijk te kunnen zien.
Inleiding Voedingsspanning 2.5.2 USB-poort Deze scanner heeft een USB-poort voor aansluiting op een pc. 2.5.3 IR-uitgang De IR-uitgang is bedoeld voor het afdrukken van gegevens. Zie de volgende hoofdstukken voor meer informatie: “Instellen voor printen” op pagina 18 • • “Afdrukken”...
Inleiding Kabels 2.6.2 Batterijvoeding Deze scanner kan voeding ontvangen van zes interne AA-batterijen, die de tijd, datum en andere instellingen bewaren, maar niet de hoofdvoedingsbron mogen vormen. Als hoofdvoedingsbron moet tijdens het testen de voertuigvoeding worden gebruikt. Zie de volgende hoofdstukken voor meer informatie: “Batterijen plaatsen”...
Inleiding Kabels 2.7.1 Datakabel De datakabel (Afbeelding 2-8) wordt bij de scanner meegeleverd en maakt gebruik van verwisselbare testadapters voor aansluiting op voertuigdiagnoseconnectoren. De beide uiteinden van de datakabel worden vastgehouden door bevestigingsschroeven. Er is een optionele uitbreiding voor de datakabel verkrijgbaar. Raadpleeg de Accessoiregids die is meegeleverd bij uw kit voor een volledige lijst van accessoires en vervangingsonderdelen.
Hoofdstuk 3 Aan de hand van de volgende stappen kunt u aan de slag met de scanner: 1. Maak uzelf vertrouwd met de bedieningselementen en aansluitingen van de SOLUS. Zie “Bedieningselementen” op pagina 8 voor meer informatie. 2. Voorzie de scanner van voeding.
Aan de slag Aansluiten op voertuigspanning Afbeelding 3-1 De optie voor de demonstratiemodus in het menu Scanner 4. Druk op Y/a om de GM-database te openen. Er wordt een reeks VIN's en vragen over aanwezige voertuigsystemen weergegeven. 5. Druk op Y/a om de standaardinstelling voor elke vraag op het scherm te accepteren totdat het menu Systeem selecteren wordt weergegeven.
Pagina 22
Aan de slag Aansluiten op voertuigspanning Aansluiten op de voertuigspanning: 1. Sluit het ene uiteinde van de datakabel aan op de datakabelconnector boven op de scanner (Afbeelding 2-3 op pagina 5). 2. Sluit het andere uiteinde van de datakabel aan op de juiste testadapter. De scanner geeft het gebruik van de relevante adapter en sleutel voor het geïdentificeerde voertuig weer.
Aan de slag Batterijen plaatsen 3.4 Batterijen plaatsen De scanner wordt geleverd met zes AA-alkalinebatterijen. Zie de volgende hoofdstukken voor meer informatie: “Batterijvoeding” op pagina 11 • “Energiebeheer” op pagina 62 • • “De batterijen vervangen” op pagina 71 IMPORTANT: IMPORTANT: Als de polariteit van de batterijen onjuist is, raakt de scanner beschadigd.
Aan de slag De AC/DC-voeding aansluiten WAARSCHUWING Kans op weglekkend accuzuur. • Zorg dat vloeistof die uit een accu is weggelekt niet in contact komen met de ogen of de huid. • Let bij de plaatsing van de batterijen altijd op de juiste polariteit (“+” en “-”). •...
Aan de slag Unit aanzetten 3.6 Unit aanzetten Wanneer een hoofd-CF-opslagkaart is geplaatst en de unit van voeding is voorzien, kunt u de scanner aanzetten. Zie “De scanner uitschakelen” op pagina 18 voor meer informatie. U schakelt de scanner als volgt in: Druk op de Aan/uit-knop (Afbeelding 2-2 op pagina 5).
Aan de slag Helderheid en contrast aanpassen U gebruikt de energiebesparingsopties als volgt: 1. Beëindig de communicatie met het voertuig. Zie “Voertuigcommunicatie beëindigen” op pagina 39. 2. Sluit de scannermodus af. Zie “De scannermodus afsluiten” op pagina 40. 3. Druk op de Aan/uit-knop. Het dialoogvenster Uitschakelen verschijnt (Afbeelding 3-6).
Navigatie Hoofdstuk 4 In dit hoofdstuk wordt de algemene navigatie in de SOLUS™-eenheid uitgelegd 4.1 Schermindeling Schermen van de scanner (Afbeelding 4-1) bevatten gewoonlijk de volgende onderdelen: De bovenste werkbalk bevat bedieningselementen voor testen. • De bufferbalk geeft aan hoeveel data zijn opgeslagen in het geheugen van de scanner •...
Navigatie Schermindeling 4.1.1 Bovenste werkbalk Welke bedieningselementen worden weergegeven op de bovenste werkbalk (Afbeelding 4-3 en Afbeelding 4-4) is afhankelijk van de actieve modus en de werkfase (Tabel 4-1). Afbeelding 4-3 Voorbeeld van de bovenste werkbalk: tekstweergave Afbeelding 4-4 Voorbeeld van de bovenste werkbalk: grafische weergave Tabel 4-1 Bedieningselementen bovenste werkbalk NAAM...
Navigatie Schermindeling Knop Scanner Als de knop Scanner is geselecteerd, wordt de achtergrond van het eigenlijke scherm wit, wat aangeeft dat de tekstweergave actief is (Afbeelding 4-5). Met de pijlen omhoog b en omlaag d en de knoppen Y/a en N/X navigeert u in menu's. Afbeelding 4-5 Actief Scanner-scherm Als u in de bovenste werkbalk een andere knop selecteert met behulp van de pijlen links e en...
Navigatie Items selecteren In het menu Hulpprogramma's kunt u het percentage van data die worden opgeslagen vóór en na het triggerpunt aanpassen.Zie “Gegevens opslaan” op pagina 63 voor details. 4.1.3 Het eigenlijke scherm Op het eigenlijke schermgedeelte (Afbeelding 4-8) van het scherm worden vragen weergegeven.
Navigatie Gebruikmaken van Simpel schuiven 4.3 Gebruikmaken van Simpel schuiven In plaats van de thumbpad te gebruiken om een item te markeren en de knop Y/a om het te selecteren, hoeft u met Simpel schuiven alleen de pijlen van de thumbpad te gebruiken om items te markeren en te selecteren.
Pagina 32
Navigatie Foutmeldingen Voorbeelden van mogelijke fouten zijn: • Er is een kabel los. Een randapparaat, zoals een printer, is uitgeschakeld. • ® Een CompactFlash -kaart is niet goed geplaatst. •...
Bediening Hoofdstuk 5 Belangrijke mededeling We hebben de functionaliteit en weergave van onze draagbare diagnoseapparatuur verbeterd door de grafische gebruikersinterface van de Scanner aan te passen. De meeste aanpassingen zijn niet van invloed op de navigatie van de apparatuur. Om eventuele verwarring te voorkomen, willen we u desondanks wijzen op het volgende: De Scanner heeft geen menu [Exit] meer.
(voorbeeld Ford, Toyota) om het voertuig te selecteren: (voorbeeld: motor, Druk op Y/ transmissie, ABS) OPMERKING: de voor communicatie Sluit SOLUS aan op het testvoertuig. vereiste voertuigconnectorlocatie, (SOLUS functioneert nu testadapter en sleutels worden op 12 V voertuigspanning) op scherm weergegeven.
Bediening Het voertuig identificeren Afbeelding 5-2 Scanner-hoofdmenu, software selecteren 1— Scannerfunctie 2— Voertuigcommunicatie-menu 3— Fabrikant-submenu U selecteert de fabrikant als volgt: 1. Selecteer in het hoofdmenu de optie Scanner. Het menu Voertuigcommunicatie wordt weergegeven (Afbeelding 5-2): 2. Selecteer eventueel opties in de submenu's. De database wordt geladen, waarna een bevestigingsscherm verschijnt (Afbeelding 5-3).
Bediening Een systeem selecteren Om een voertuig te identificeren, doet u het volgende: 1. Wanneer de database is geladen, wordt het eerste scherm voor voertuigidentificatie weergegeven (Afbeelding 5-4). Afbeelding 5-4 Voorbeeld van een voertuigidentificatiescherm 2. Druk op de pijl omhoog b of omlaag d van de thumbpad totdat het juiste teken wordt weergegeven.
Bediening Aansluiten op een voertuig 5.4 Aansluiten op een voertuig Er worden instructies weergegeven voor aansluiting van de scanner op een diagnostische voertuigconnector voor het testen (Afbeelding 5-6). Zie de betreffende handleiding voor voertuigcommunicatiesoftware voor details over het aansluiten op een voertuig. Afbeelding 5-6 Voorbeeld van scherm met aansluitingsinstructies 5.5 Selecteren uit het hoofdmenu van het systeem...
Bediening Scannerfuncties gebruiken • Systeemtests: biedt specifieke tests voor subsystemen. Algemene functies: hiermee krijgt u toegang tot algemene OBD-II-functies • (alleen voor voertuigen uit 1996 en later). • Probleemoplosser: biedt stapsgewijze procedures waarbij parameterdata worden geïntegreerd en storingscodes worden opgehaald indien van toepassing, voor specifieke symptomen van het geïdentificeerde voertuig.
Bediening Scannerfuncties gebruiken De bovenste regel van de weergave blijft vast. In sommige gevallen wordt op de tweede regel de naam van de testmodus weergegeven, en tevens of het voertuig tijdens het testen mag worden bestuurd. Als het geheugen van de controlemodule codes bevat, worden deze in volgorde weergegeven vanaf de derde regel, gevolgd door dataparameters op de volgende regels.
Bediening Scannerfuncties gebruiken De vastgehouden data blijven beschikbaar in het geheugen tot u een van de volgende handelingen uitvoert: – De procedure afsluit tot voorbij de optie Hervatten van het menu Einde – Een ander voertuig identificeert – De unit uitschakelt. U wist een frame met vastgehouden data als volgt: 1.
Pagina 41
Bediening Scannerfuncties gebruiken De geselecteerde items van de aangepaste datalijst worden in het scannergeheugen opgeslagen totdat een nieuwe voertuig-ID wordt geselecteerd of een ander voertuigcontrolesysteem wordt geselecteerd. OPMERKING: Als u geen PID hebt geselecteerd voor weergave in de aangepaste datalijst, wordt deze niet weergegeven als u de probleemoplosser opent.
Pagina 42
Bediening Scannerfuncties gebruiken • Als een frame niet werd vastgehouden voordat u afsloot, blijft de scanner op de achtergrond datatransmissies ontvangen van de regelmodule, en wordt dienovereenkomstig bijgewerkt. Door een printopdracht worden de meest actuele metingen geprint die door de scanner zijn ontvangen. De datawaarden of foutcodes kunnen zijn gewijzigd sinds u de regels voor het laatst hebt gezien.
Pagina 43
Bediening Scannerfuncties gebruiken Als vanuit het Einde-menu de optie LED-menu wordt geselecteerd, wordt een scherm weergegeven dat lijkt op Afbeelding 5-15. Afbeelding 5-15 Voorbeeld van een LED-menu U wijzigt LED-toewijzingen als volgt: 1. Selecteer LED-menu. 2. Druk op Y/a om een LED te selecteren. De cursor geeft de geselecteerde LED aan (Afbeelding 5-15).
Pagina 44
Bediening Scannerfuncties gebruiken Algemene regels: De regels die hier worden bedoeld, zijn de regels van de datalijst en niet de regel met de softwarenaam. Afbeelding 5-17 Voorbeeld van een datalijstscherm Algemene regels voor Amerikaanse en Aziatische importvoertuigen in Voertuigcommunicatiesoftware: Regel 1 wordt permanent vastgehouden en kan niet worden vrijgegeven. •...
Bediening Scannerfuncties gebruiken Afbeelding 5-19 Voorbeeld van het Einde-menu zonder vaste dataregels 3. Selecteer Regel 2 vasthouden. De scanner gaat automatisch terug naar de dataweergave. 4. Druk nogmaals op N/X. Het Einde-menu wordt weergegeven (Afbeelding 5-20). Afbeelding 5-20 Voorbeeld van het Einde-menu met een vaste regel 2 5.
Bediening Scannerfuncties gebruiken 5.6.3 Probleemoplosser De selectie Probleemoplosser verschijnt alleen in het hoofdmenu van het systeem als ® ® Fast-Track -probleemoplosserinformatie beschikbaar is. De Fast-Track -probleemoplosser is een database met informatie op basis van ervaringen, van gevalideerde, reële reparatiestrategieën, vanaf 1988 samengesteld door de beste technici. Wanneer u Probleemoplosser selecteert, wordt mogelijk een systeemmenu weergegeven (Afbeelding 5-21).
Bediening Scannerfuncties gebruiken Afbeelding 5-23 Voorbeeld van het bevestigingsscherm U sluit de communicatie met legacy software als volgt af: 1. Druk op N/X totdat u bij het hoofdmenu komt. 2. Selecteer Andere systemen (Afbeelding 5-24). Afbeelding 5-24 Voorbeeld van het hoofdmenu Legacy software 3.
Bediening Data grafisch weergeven BELANGRIJK: Het afsluiten van de scannermodus wil niet automatisch zeggen dat de communicatie met een voertuig veilig is beëindigd. Zie “Voertuigcommunicatie beëindigen” op pagina 39. Zie ook “Knop Scanner” op pagina 22. U sluit de scannermodus als volgt af vanuit tekstweergaveschermen: 1.
Bediening Data grafisch weergeven PID-lijstweergave In de PID-lijstweergave worden alle parameters in tabelindeling weergegeven. Op één scherm kunnen acht parameters (Afbeelding 5-27) worden weergegeven, afhankelijk van de instelling voor in- en uitzoomen (zie “In-/uitzoomen gebruiken” op pagina 51 voor meer informatie). Afbeelding 5-27 Voorbeeld van PID-lijstweergave PID's weergeven...
Bediening Data grafisch weergeven Parameters vergrendelen U kunt parameters op hun plaats vergrendelen voor een aangepaste lijstweergave. U kunt een parameter als volgt vergrendelen: 1. Druk op de bovenste werkbalk op de pijl omlaag d. 2. Selecteer de parameter die u wilt vergrendelen. Het parametermenu wordt weergegeven (Afbeelding 5-29).
Bediening Data grafisch weergeven Tekstweergave Bij tekstweergave worden parameters als gewone tekst weergegeven (Afbeelding 5-31). Afbeelding 5-31 Voorbeeld van een tekstweergave Grafische weergave In de grafische weergave kunt u data bekijken als lijngrafiek (Afbeelding 5-32). U kunt één, twee of vier grafieken tegelijkertijd weergeven, afhankelijk van de optie die is geselecteerd in het menu Bekijken.
Pagina 52
Bediening Data grafisch weergeven • Triggerniveaus wissen: hiermee kunt u alle triggervoorwaarden verwijderen uit de geselecteerde parameter. • Alle triggerniveaus wissen: hiermee kunt u ingestelde triggervoorwaarden gelijktijdig verwijderen uit alle parameters. U kunt een parameter als volgt vergrendelen: 1. Druk op de bovenste werkbalk op de pijl omlaag d. De markering wordt verplaatst naar de eerste parametergrafiek.
Pagina 53
Bediening Data grafisch weergeven Afbeelding 5-35 Voorbeeld van het parametermenu 2. Selecteer Ontgrendelen. Het vergrendelsymbool verdwijnt en de parameter kan weer worden verschoven zoals eerst. U ontgrendelt alle parameters als volgt: 1. Selecteer een parameter als een parameter op het scherm is vergrendeld. Het parametermenu wordt weergegeven (Afbeelding 5-36).
Pagina 54
Bediening Data grafisch weergeven U kunt als volgt triggerniveaus instellen: 1. Selecteer een parameter. Het parametermenu wordt weergegeven (Afbeelding 5-38). Afbeelding 5-38 Voorbeeld van het parametermenu 2. Selecteer Triggerniveaus instellen. De actieve triggerniveaulijn wordt als een doorlopende zwarte lijn, samen met een positiewaarde op het scherm weergegeven (Afbeelding 5-39).
Pagina 55
Bediening Data grafisch weergeven Het gebied tussen de twee triggerniveaus bepaalt de triggervoorwaarde. Elk gegevenspunt dat buiten de ingestelde voorwaarde valt, triggert het pauzeren van de grafische weergave op het scherm. 5. Druk op Y/a als u wilt schakelen tussen triggerniveaulijnen tijdens het instellingsproces. 6.
Pagina 56
Bediening Data grafisch weergeven Op het moment waar de trigger werd gedetecteerd, wordt een rode lijn weergegeven op het triggerpunt op de parametergrafiek die de trigger instelt. Op alle andere grafieken wordt een groene lijn weergegeven op het triggerpunt (Afbeelding 5-44). Afbeelding 5-44 Voorbeeld van triggerdetectielijnen U kunt de grafische weergave als volgt opnieuw starten:...
Bediening Data grafisch weergeven 5.7.2 Dataverzamelen pauzeren Met de knop Pauzeren wordt de dataverzameling tijdelijk gestopt of 'gepauzeerd' tijdens het bekijken van parameterdata in de PID-lijst of de grafische weergaven (Afbeelding 5-47). Afbeelding 5-47 Knop Pauzeren - actuele data bekijken Als de knop Pauzeren wordt geselecteerd, wordt deze gewijzigd in de knop Afspelen (Afbeelding 5-48), waarmee u het verzamelen van data kunt hervatten.
Bediening Data grafisch weergeven De volgende opties zijn beschikbaar: Handmatig schuiven: gebruik de pijlen omhoog b en omlaag d om door de data te – bladeren. Dit is de standaardinstelling. – Automatisch schuiven, snel: hierbij komen de data automatisch, ononderbroken, op normale snelheid langs.
Bediening Opgenomen data opslaan Afbeelding 5-53 Voorbeeld van opties voor in-/uitzoomen in de PID-lijstweergavemodus Afbeelding 5-54 Voorbeeld van opties voor in-/uitzoomen in de grafische weergavemodus 5.8 Opgenomen data opslaan De scanner biedt verschillende opties voor het opslaan en bekijken van opgenomen data: Pagina opslaan: hiermee kunt u voor elke parameter maximaal 512 dataframes uit de •...
Pagina 60
Bediening Opgenomen data opslaan 2. Selecteer Pagina opslaan in het menu. Het dialoogvenster Opmerkingen bestandsbeheer instellen wordt weergegeven (Afbeelding 5-56). Afbeelding 5-56 Voorbeeld van opmerkingenvak voor opgeslagen data 3. Gebruik de keuzemenulijsten om voertuiginformatie in te voeren. 4. Selecteer Opslaan om het dialoogvenster te sluiten. Er verschijnt een bericht dat de scannerdata worden opgeslagen.
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken U slaat een bestand met alle pagina's als volgt op: 1. Selecteer de knop Opslaan op de werkbalk. Er wordt een vervolgkeuzemenu weergegeven (Afbeelding 5-55). 2. Selecteer Alle pagina's opslaan in het menu. Het dialoogvenster Opmerkingen bestandsbeheer instellen wordt weergegeven (Afbeelding 5-56).
Pagina 62
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken Afbeelding 5-59 Voorbeeld van het menu Bestandsbeheer Met Gegevensbeheer krijgt u toegang tot alle bestanden die u hebt opgeslagen en kunt u ze beheren (Afbeelding 5-60). Afbeelding 5-60 Voorbeeld van het scherm Gegevensbeheer 1— Opgeslagen databestanden 2—...
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken Hiermee geeft u aan hoe en op welke locatie bestanden moeten worden opgeslagen. 5.9.1 Opgeslagen bestanden zoeken Opgeslagen bestanden hebben de volgende kenmerken: – Type geeft het soort opgeslagen databestand aan: – SC(M): bestand dat is opgeslagen met de optie Alle pagina's opslaan op de werkbalk.
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken 5.9.3 Bestandbeheer weergeven De knop Bekijken wordt gebruikt met de thumbpad om databestandsframes weer te geven. Er zijn twee manieren om databestanden weer te geven: • Handmatig • Automatisch Ga als volgt te werk om databestanden handmatig te bekijken: 1.
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken Afbeelding 5-62 Voorbeeld van een bericht voor bestandsverwijdering 4. Druk op Y/a om de gegevens permanent uit het geheugen te verwijderen of op N/X om de gegevens te behouden en het dialoogvenster te sluiten. De geselecteerde bestanden worden verwijderd en vervolgens wordt het scherm Gegevensbeheer weergegeven.
Bediening Opgeslagen gegevens bekijken Afbeelding 5-63 Voorbeeld van het scherm Alles selecteren 5.9.7 Bestemming instellen voor bestandsbeheer Gebruik SETUP om de bestemming in te stellen voor opgeslagen bestanden (Afbeelding 5-64). Afbeelding 5-64 Voorbeeld van het dialoogvenster Data opslaan U wijzigt de bestemming voor opgeslagen bestanden als volgt: 1.
Bediening Afdrukken 5.10 Afdrukken Met de knop PRINTEN kunt u het weergegeven scherm afdrukken. De volgende afdrukopties kunnen beschikbaar zijn: • Volledig scherm: alleen afdrukken wat zichtbaar is op het scherm. Volledige PID-lijst: hiermee wordt de gehele lijst met parameters afgedrukt. •...
Bediening Hulpprogramma's Afbeelding 5-68 Voorbeeld van het menu Hulpprogramma's De beschikbare opties van Hulpprogramma's worden in de volgende paragrafen besproken: • “Instellingen” op pagina 61 • “Systeemwerkset” op pagina 67 • “Help” op pagina 68 “Simpel schuiven” op pagina 69 •...
Bediening Hulpprogramma's Energiebeheer Met de optie Energiebeheer kunt u verschillende verlichtingsopties selecteren. Timer: op de ingestelde tijd wordt de verlichting uitgeschakeld. • Aan: de verlichting blijft altijd aan. • Uit: de verlichting staat altijd uit. • Zie “De scanner uitschakelen” op pagina 18 voor verwante informatie. U stelt de energiebeheeropties als volgt in: 1.
Bediening Hulpprogramma's Afbeelding 5-71 Voorbeeld van het menu Engels/Metrisch 2. Gebruik de pijlen naar rechts c en naar links e om tussen de maateenheden te bewegen. Druk op Y/a om een vervolgkeuzemenu te openen om het item te wijzigen. 3. Selecteer de gewenste maateenheid. Het vervolgkeuzemenu wordt afgesloten. 4.
Pagina 71
Bediening Hulpprogramma's Printer Selecteer Printer om de compatibiliteitsstatus van de printer te controleren. Uw scanner ondersteunt infrarood-afdrukken (IR) op PCL 3 (Printer Command Language Level 3)-printers, zoals de Hewlett-Packard (HP) PCL 3-norm, waarmee sommige HP deskjet- en inkjetprinters zijn uitgerust (kleur en zwart/wit). Neem contact op met Hewlett-Packard Development Company om te controleren of uw printer de PCL 3-norm ondersteunt.
Pagina 72
Bediening Hulpprogramma's De vervolgkeuzelijst sluit automatisch. 4. Druk op N/X om het dialoogvenster Datum te sluiten. Tijd Als u Tijd selecteert, kunt u de tijd instellen die bij de eigenschappen van Bestandsbeheer wordt weergegeven. U stelt de tijd op het systeem als volgt in: 1.
Pagina 73
Bediening Hulpprogramma's OPMERKING: De S-knop kan alleen afdrukfuncties uitvoeren wanneer de PRINT-knop zichtbaar is in de bovenste werkbalk. Om een functie aan de knop S toe te wijzen, doet u het volgende: 1. Selecteer Hulpprogramma's > Instellingen > S-knop. Het dialoogvenster S-knop wordt weergegeven. 2.
Bediening Hulpprogramma's Scannerweergave Met Scannerweergave kunt u instellen hoe data worden weergegeven. U hebt de volgende scannerweergaveopties: • Tekst • PID-lijst Graf. • Laatst gebruikte weergave • Zie “Schermweergave” op pagina 41 voor meer informatie. U selecteert een scannerweergave als volgt: 1.
Bediening Hulpprogramma's Tot de opties van Systeemwerkset behoren: • Programma toevoegen: hiermee kunt u aanvullende software toevoegen. Scannermodule bijwerken: hiermee kunt u de bestanden van de scannermodule • bijwerken (als een helpdeskmedewerker u hiertoe opdracht geeft). • Systeemherstel: hiermee kunt u de systeemsoftware opnieuw installeren. 5.11.3 Legacy software Als uw scanner de Legacy software gebruikt, wordt er een oudere versie gebruikt van de besturingsysteemsoftware.
De selectie Aansluiten op pc wordt gebruikt met de optionele ShopStream Connect™- software, waarmee u databestanden kunt weergeven op een computer en bestanden kunt delen. 5.11.7 Uitvoeren De optie Uitvoeren... wordt gebruikt om toegang te krijgen tot Snap-on ® speciale CF-kaarttoepassingen. U voert als volgt speciale CF-kaarttoepassingen uit: 1.
Bediening Hulpprogramma's 5.11.8 Systeeminformatie Met de optie Systeeminformatie kunt u de configuratie van het weergaveapparaat bekijken (Afbeelding 5-82). Afbeelding 5-82 Voorbeeld van het scherm Systeeminformatie U geeft het scherm Systeeminformatie als volgt weer: 1. Selecteer Hulpprogramma's > Systeeminformatie. Het scherm Systeeminformatie wordt weergegeven. 2.
Onderhoud Hoofdstuk 6 In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen over het onderhoud aan bod: Reinigen en controleren op beschadiging • Batterijen vervangen • Opslagtips • • Vereisten bij afvalverwerking (milieugevaren) 6.1 Reinigen en controleren op beschadiging Zorg bij het gebruik van de scanner dat u het volgende doet: Controleer vóór en na elk gebruik de behuizing, bedrading en connectors op vuil en •...
Onderhoud Opslagtips Afbeelding 6-1 Batterijcompartiment 2. Schroef het batterijdeksel los met een platte schroevendraaier en verwijder het deksel. 3. Plaats de zes AA-batterijen en let daarbij op de juiste polariteit (aangegeven op de achterkant van de scanner). BELANGRIJK: Als de polariteit van de batterijen onjuist is, raakt de scanner beschadigd. Raadpleeg het schema op het achterpaneel van de scanner voor de juiste polariteit van de batterijen.
• “Waarom piept de scanner wanneer ik deze aanzet, maar verschijnt er niets op het scherm?” op pagina 73 “Kan ik mijn andere Snap-on®-testadapters gebruiken met deze scanner?” op pagina 73 • • “Waarom raken mijn batterijen zo snel leeg?” op pagina 73 •...
Vragen en antwoorden Waarom piept de scanner wanneer ik deze aanzet, maar verschijnt er niets op het scherm? Wat moet ik doen als mijn printer niet reageert? Het kan een minuut of twee duren voordat de printer het afdrukverzoek ontvangt. Als er enkele minuten verstreken zijn en er nog steeds geen reactie is, controleert u of aan de volgende voorwaarden is voldaan: •...
Problemen oplossen Bijlage B In dit hoofdstuk worden problemen bij het gebruik van de scanner behandeld. B.1 Geen communicatie Als op het scherm een bericht 'Geen communicatie' (Afbeelding B-1) wordt weergegeven, betekent dit dat de scanner en de controlemodule van het voertuig om de een of andere reden niet met elkaar kunnen communiceren.
Problemen oplossen Apparaat kan niet worden ingeschakeld B.2 Apparaat kan niet worden ingeschakeld Om de volgende redenen kan de scanner niet opstarten: Geen of lege interne batterijen • (zie “Batterijvoeding” op pagina 11 en “Batterijen plaatsen” op pagina 16) • Geen hoofd-CF-opslagkaart in CF-sleuf 1 •...