Hoofdstuk 3
Dit hoofdstuk beschrijft de basisbediening, de navigatie, de schermindeling en functies van
pictogrammen. Zorg voordat u het diagnose-instrument gebruikt dat de accupack volledig is
opgeladen of dat het apparaat wordt gevoed door de AC-voeding.
3.1 In-/uitschakelen en nooduitschakeling
De volgende secties beschrijven hoe u het diagnose-instrument kunt in- en uitschakelen en hoe
u een nooduitschakeling kunt uitvoeren.
3.1.1 Inschakelen
Het diagnose-instrument wordt automatisch ingeschakeld en het beginscherm
wordt geopend wanneer het apparaat wordt gevoed via de datakabel of de AC-voeding. Als het
diagnose-instrument niet automatisch wordt ingeschakeld, drukt u op de toets In-/uitschakelen op
de voorzijde van het diagnose-instrument om het diagnose-instrument in te schakelen.
3.1.2 Uitschakelen
BELANGRIJK:
Alle voertuigcommunicatie moet worden beëindigd VOORDAT u het diagnose-instrument uitschakelt.
Er wordt een waarschuwingsbericht weergegeven als u probeert het diagnose-instrument uit te
schakelen wanneer dit met het voertuig communiceert. Als u het diagnose-instrument toch uitzet
terwijl er wordt gecommuniceerd, kan dit bij sommige voertuigen tot ECM-problemen leiden.
Ontkoppel de datakabel nooit terwijl het diagnose-instrument communiceert met de voertuig-ECM.
z
Het diagnose-instrument inschakelen:
1. Druk op de toets N/X of selecteer Terug of Beginscherm om naar het beginscherm te
navigeren.
Als de voertuigcommunicatie actief is, wordt er een bericht weergegeven waarin wordt
vermeld dat de communicatie wordt stopgezet voordat het beginscherm wordt weergegeven.
2. Ontkoppel de datakabel van het diagnose-instrument van het voertuig.
3. Druk op de toets In-/uitschakelen en laat deze los.
Er verschijnt een bevestigingsbericht op het scherm.
4. Druk op de toets Y/a of selecteer OK in het menu om het diagnose-instrument uit te schakelen.
Als u het apparaat wilt blijven gebruiken, drukt u op de toets N/X of selecteert u Annuleren
in het menu.
Basisbediening en navigatie
11
(Afbeelding
3-1)