13
Werken met meethulpmiddelen
Opm. De camera kan worden geconfigureerd om automatisch de afstand te meten
wanneer een beeld wordt opgeslagen. Met deze instelling wordt de parameter Objec-
tafstand in de beeldgegevens automatisch bijgewerkt met de gemeten afstand wan-
neer een beeld wordt opgeslagen. (Er is geen effect op de instelling Objectafstand in
de live-modus.) Raadpleeg paragraaf 6.4 Laserafstandsmeter en laserpointer voor
meer informatie.
• Atmos. temperatuur, d.w.z. de temperatuur van de lucht tussen de camera en het be-
treffende object.
• Relatieve vochtigheid, d.w.z. de relatieve vochtigheid van de lucht tussen de camera
en het doelobject.
• Gereflecteerde temperatuur, die wordt gebruikt ter compensatie voor de straling van
de omgeving die door het object in de camera wordt gereflecteerd. Deze eigenschap
van het object heet 'reflectievermogen'.
• Emissiegraad, d.w.z. hoeveel straling een object uitstraalt vergeleken met de straling
van een theoretisch referentieobject van dezelfde temperatuur (namelijk een "black-
body"). Het tegenovergestelde van de emissiegraad is de reflectiviteit. De emissie-
graad bepaalt hoeveel van de straling afkomstig is van het object in plaats van erdoor
gereflecteerd te worden.
Opm. Er is een instelling Emissiemodus, die u kunt gebruiken om de emissiviteit op
materiaal in plaats van op waarde in te stellen. Selecteer
raatinstellingen > Interface-opties gebruiken > Emissiemodus > Selecteren uit
materialentabel.
Emissiegraad is de belangrijkste meetparameter om correct in te stellen. Als de Emissie-
graad is ingesteld op een lage waarde, wordt de Gereflecteerde temperatuur ook belang-
rijk. De parameters Objectafstand, Atmosferische temperatuur en Relatieve vochtigheid
zijn relevant voor langere afstanden. De Externe compensatie IR-doorkijkvenster moet
worden geactiveerd als een beschermende ruit of externe lens wordt gebruikt.
13.5.3 Aanbevolen waarden
Indien u twijfels hebt over de waarden, worden de volgende waarden aanbevolen:
Objectafstand
Atmosferische temperatuur
Relatieve luchtvochtigheid
Gereflecteerde temperatuur
Emissiegraad
13.5.4 Procedure
U kunt de meetparameters algemeen instellen. U kunt tevens de parameters Emissie-
graad, Gereflecteerde temperatuur en Objectafstand lokaal wijzigen voor een
meethulpmiddel.
Lokale parameters zijn gewoonlijk alleen effectief voor een vaste opstelling, waarbij elk
meethulpmiddel is ingesteld op een specifiek onderzoeksobject. Bij een algemene toe-
passing met handbediening zijn de globale parameters meestal voldoende.
Opm. Emissiegraad en Gereflecteerde temperatuur zijn de twee belangrijkste meetpa-
rameters die juist in de camera moeten worden ingesteld.
13.5.4.1 Globale parameters instellen
Volg deze procedure:
1. Druk op de navigatietoets om het menusysteem weer te geven.
2. Selecteer
(Metingsparameters) en druk op de navigatieknop. Hierna verschijnt
een submenu.
#T810413; r. AF/83883/83910; nl-NL
(Instellingen) > Appa-
1,0 m
20 °C
50%
20 °C
0,95
66