Werkstuk bewerken
7.8 Programma-afloop beïnvloeden
Afkorting / Programmabe‐
ïnvloeding
SB
SKP
MRD
CST
Geconfigureerde stop
Programmabeïnvloedingen activeren
Door het activeren en deactiveren van het overeenkomstige aankruisvakje beïnvloedt u het
uitvoeren van de programma's op de gewenste manier.
Weergave / terugmelding van de actieve programmabeïnvloeding
Indien de programmabeïnvloeding geactiveerd is, dan wordt als feedback de afkorting van de
desbetreffende functie in de statusbalk weergegeven.
Procedure
158
Werkwijze
Afzonderlijke blokken worden als volgt geconfigureerd.
•
Per blok ruw: Het programma stopt alleen na blokken waarin een machinefunctie wordt
uitgevoerd.
•
Rekenblok: Het programma stopt na elk blok.
•
Per blok fijn: Het programma stopt ook in cycli alleen na blokken waarin een machinefunctie
wordt uitgevoerd.
U kiest de gewenste instelling met behulp van de toets <SELECT>.
Deze blokken worden bij de bewerking overgeslagen.
De weergave de meetresultaten wordt in het programma tijdens de bewerking ingeschakeld.
De programmaverwerking stopt telkens op die posities die u voor de start van het programma als
stop-relevant hebt gedefinieerd. Dit kunnen bijv. bijzonder kritische posities zijn, waar u de
juistheid van de procedure kunt controleren of botsingen kunt uitsluiten.
Standaard kunnen de volgende NC-functieovergangen als stop-relevant in het venster "Program‐
mabeïnvloeding" worden geselecteerd:
•
Overgang G1-G0
•
Overgang G0-G0
Ook NC-functies (hulpfuncties, cyclusoproepen, T-voorkeuze) kunnen als NC-functieovergangen
worden geprogrammeerd.
Opmerking:
Neem hiervoor de specificaties van de machinefabrikant in acht.
1.
Selecteer het bedieningsbereik "Machine".
2.
Druk op de toets <AUTO> of <MDA>.
3.
Druk op de softkey "Progr. beïnvl.".
Het venster "Programmabeïnvloeding" wordt geopend.
Bedieningshandboek, 07/2021, 6FC5398-6AP40-6JA4
Universal