44
Plaats van de aansluitingen
Bij het bepalen van de plaats van de luchtinlaat en de rookgasaansluitingen moet aan de volgende
vereisten worden voldaan:
– Alle aansluitingen moeten eindigen in de buitenlucht.
– De plaatsen van de luchtinlaat en de rookgasaansluiting moet voldoen aan alle plaatselijke en
landelijke regels.
– De luchtinlaat en de rookgasaansluiting kunnen worden geïnstalleerd in verschillende drukzones.
– De luchtinlaat en de rookgasaansluiting kunnen niet worden geïnstalleerd in tegenoverliggende
muren van het gebouw.
– Tussen de luchtinlaat en de rookgasaansluiting moet een minimumafstand van 1,2 m worden
bewaard om recirculatie van rookgassen te voorkomen (zie voorgaand figuur).
– Als de rookgas- of luchtinlaataansluiting zich op minder dan 2,75 m boven de grond bevindt of
toegankelijk is voor personeel, moet om lichamelijk letsel te voorkomen op een minimumafstand
van 50 mm van de aansluiting een afscherming worden aangebracht.
5.8
Installatie van regeling en beveiligingsketen
– Installeer de ruimtevochtvoeler resp. de maximaalhygrostaat (regel- en maximaalhygrostaat)
op dezelfde hoogte als de thermostaten en op een plaats, waar de gemeten vochtigheid overeen-
komt met de luchtvochtigheid in de ruimte. Plaats de vochtvoeler in geen geval in de omgeving
van de luchtstroom van ventilatie-apparatuur of een luchtaanzuigrooster. De vochtvoeler niet op
een buitenmuur monteren, waar temperatuurvariaties het regelgedrag kunnen verstoren.
– Installeer de kanaalvochtvoeler op een plaats, waar de gemeten vochtigheid overeenkomt met
de vochtigheid van de te bevochtigen ruimte (meestal in het retourkanaal). De vochtvoeler niet
direct na de stoomverdeelpijp(en), niet in kanaaldelen met luchtturbulentie en niet binnen het
bevochtigingstraject plaatsen.
– Installeer de maximaalhygrostaat in het kanaal na de stoomverdeelpijp(en) en op een zodanige
afstand dat alle stoom volledig door de lucht opgenomen is (afstand min. 3 m). De maximaal-
hygrostaat moet zodanig worden geplaatst, dat deze een te hoge vochtigheid alleen signaleert,
wanneer de ruimtevochtigheid te hoog is resp. de verzadigingsgrens bereikt heeft.
– Installeer de windvaan zodanig dat deze een aanwezige luchtstroom en het ontbreken van de
luchtstroom betrouwbaar signaleert. Sluit deze zodanig aan dat bij een aanwezige luchtstroom
het circuit gesloten is en dat bij een ontbrekende luchtstroming het circuit geopend is.
– Voordat u de stoomluchtbevochtiger start, moet het correct functioneren van de regeling en be-
veiligingsketen gecontroleerd worden.
– Na het afronden van de montage is het raadzaam de besturings- en bewakingsinrichtingen (aan/
uit of modulerend) te kalibreren. De nauwkeurigheid van de vochtvoeler resp. de maximaalhy-
grostaat moet in ieder geval voor de inbedrijfname van de stoomluchtbevochtiger gecontroleerd
worden.