Pagina 1
Lees en bewaar deze handleiding! MONTAGE HANDLEIDING Adiabatisch luchtbevochtigingssysteem Condair DL II Bevochtiging en Verdampingskoeling...
Vul deze gegevens in bij de inbedrijfstelling! Eigendomsrechten Dit document en de daarin opgenomen informatie zijn eigendom van Condair Group AG. Het is zonder vooraf- gaande toestemming van Condair Group AG niet toegestaan om deze handleiding (of uittreksels daaruit) door te geven en te vermenigvuldigen of om de inhoud van deze handleiding aan derden te verkopen of door te geven.
4.7.1 Overzicht waterinstallatie 4.7.2 Instructies voor de waterinstallatie Elektrische installatie 4.8.1 Instructies voor de elektrische installatie 4.8.2 Aansluitschema Condair DL 4.8.3 Bedradingsplan Condair DL 4.8.4 Elektrische aansluitingen centrale unit - besturingsunit 4.8.4.1 Aansluitschema centrale unit - besturingsunit 4.8.4.2 Aansluitingswerkzaamheden centrale unit - besturingsunit 4.8.5...
Helemaal in het begin! Hartelijk bedankt dat u het adiabatische luchtbevochtigingssysteem Condair DL heeft gekozen. Het bevochtigingssysteem Condair DL is volgens de huidige stand der techniek en volgens erkende veiligheidstechnische regels geconstrueerd. Evengoed kunnen bij onvakkundig gebruik van het bevoch- tigingssysteem Condair DL gevaren voor de gebruiker en/of derden ontstaan en/of materiaal worden beschadigd.
Pagina 5
Krijgt het bevochtigingssysteem een nieuwe eigenaar, dan moet de handleiding worden overhandigd aan de nieuwe eigenaar. Gaat de documentatie verloren, dan neemt u contact op met uw Condair-partner. Talen Deze montagehandleiding is leverbaar in verschillende talen. Neemt u hierover contact op met uw Condair-partner.
Alle andere handelingen mogen om veiligheidsredenen en vanwege de garantie uitsluitend worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel dat door de producent is geautoriseerd. Voorwaarde is ook dat alle personen die met het bevochtigingssysteem Condair DL werken de voor- schriften over de werkveiligheid en het voorkomen van ongevallen kennen en navolgen.
Condair DL tegen onbedoeld inschakelen te beveiligen. OPGELET! Om ervoor te zorgen dat de Condair DL niet lang onopgemerkt blijft in de foutstatus in het geval van een storing, fouten moeten worden gemeld via een foutweergave (bijv. via het foutrelais van de be- drijfs- en storingsmeldingsprint op afstand of via het netwerk via BACnet of Modbus).
– Luchtvochtigheid in de ruimte: 10 ... 75 %rF Transport Transporteer de componenten van het bevochtigingssysteem Condair DL indien mogelijk steeds in de originele verpakking en gebruik geschikte transportmiddelen of een geschikt hefwerktuig. WAARSCHUWING! Het is de verantwoordelijkheid van de klant om te waarborgen dat het personeel opgeleid is in het hanteren van zware lasten en de toepasselijke voorschriften voor de arbeidsveiligheid en ongeval- spreventie kent en in acht neemt.
Veld met keurmerken Engineered in Switzerland, Made in Germany Modelcode Type eenheid Wattage Modelcode Voorbeeld: Condair DL II A 1800 2000 100 R 7 75 0 5.0 21 Apparaattype Apparaatserie Uitvoering: A: Standaarduitvoering met drukverhogingspomp B: Uitvoering zonder drukverhogingspomp Ventilator/kanaal inwendige breedte in mm Ventilator/kanaal min.
Het aanraken van stroomvoerende onderdelen kan tot ernstig letsel of tot de dood leiden. Houd u daarom aan de volgende instructie: Sluit de besturingsunit van de Condair DL pas aan op het elektriciteitsnet als alle montage- en installatiewerkzaamheden voltooid zijn, alle installaties op een correcte uitvoering zijn gecontroleerd en alle afdekplaten van het apparaat weer correct aangebracht en vergrendeld zijn.
Om veiligheidsredenen mag de Condair DL alleen worden gemonteerd in een ruimte met een waterafvoer. Moet de Condair DL om wat voor reden dan ook in een ruimte zonder waterafvoer worden geïnstalleerd, moet onder de centrale unit en de gaten in de wand een waterreservoir...
Pagina 13
Zijaanzicht min. 500 Verwarming Afschot min. 2° naar de afvoer * Grotere afstand na voorafgaand overleg met Condair mogelijk 600 - 900 * Bovenaanzicht min. 500 Inspectieluik (verplicht als er geen inspec- tieluik tussen rooster en naverdampingsu- nit voorzien is) min.
Pagina 14
Zijaanzicht min. 500 Verwarming Afschot min. 2° naar de afvoer 600 - 900 Bovenaanzicht min. 500 Inspectieluik voor rooster min. 400 (verplicht) Inspectieluik na naver- dampingsunit (aanbevolen) Fig. 3: Plaatsing van de bevochtigingsunit met inspectieluik voor en na de verstuiver- en de naver- dampingsunit (maten in mm) Montage- en installatiewerkzaamheden...
4.3.2 De naverdamper installeren 4.3.2.1 Overzicht van de frameconstructies van de naverdamper De onderstaande afbeelding toont een overzicht van de opbouw van de frameconstructies in verhouding tot de grootte van het ventilatiekanaal/ventilatiesysteem. Montage- en installatiewerkzaamheden...
4.3.2.2 Montage van de naverdamper 1. Posities van de bevestigingselementen in het kanaal/monoblok markeren: • De posities van de bovenste bevestigingsgaten (of gelaste bouten) voor de bevestiging van de zijwaartse draagprofielen van de naverdamper “A” en het verstuiversysteem “C” en de beves- tigingsprofielen voor de zijwaartse afdichtplaten “B”...
2. Bodemplaat monteren: Opmerking: Deze stap hoeft alleen te worden uitgevoerd als uw systeem met een druppelaf- scheider uitgerust is. • De bodemplaat wordt met de boorschroeven 6,3 x 25 mm aan het reservoirgedeelte achter de naverdampingsunit bevestigd. Opmerking: Zorg ervoor dat de bodemplaat aan beide zijden van het kanaal op de kanaalwand aansluit.
Pagina 18
3. Zijwaartse draagprofielen aan beide kanaalzijden monteren: • De twee zijwaartse draagprofielen met de met “TOP” gemarkeerde draagbeugel boven op pre- cies dezelfde afstand tot het kanaalplafond (beoogde afmeting ”a”: 65 mm, toelaatbaar bereik: 0...90 mm) en op afstand “b” van 100 mm tot de scheiding van het monoblok richten en met een boorschroef 6.3 x 25 mm boven het bovenste bevestigingsgat aan de kanaalwand bevestigen (schroef niet te vast aandraaien).
4. Bevestigingsprofielen voor de bovenste afdichtplaten monteren: Belangrijk: als slechts één bevestigingsprofiel in de breedte wordt gebruikt, moet dit op een afstand van 75 mm van de verticale draagprofielen in het midden van de kanaalbreedte met boorschroeven 6,3 x 25 mm aan het kanaalplafond worden bevestigd. Wanneer meerdere bevestigingsprofielen in de breedte gebruikt worden, handelt u als volgt: •...
5. Bevestigingsprofielen voor de zijwaartse afdichtplaten monteren: • Als dit nog niet in stap 1 met het boorsjabloon is gebeurd, de positie van de bevestigingsprofielen markeren op alle twee kanaalzijden. Afstand van de bevestigingsprofielen tot het draagprofiel van de naverdampingsunit 255 mm. •...
6. Dwarsdrager monteren: Opmerking: Deze stap moet alleen bij ventilatiekanalen/monoblokken met een breedte van >2100 mm worden uitgevoerd. • Bij ventilatiekanalen/monoblokken met een breedte van >2100 mm worden de dwarsdragers in meerdere profielgedeeltes geleverd en moeten ter plaatse worden vastgeschroefd, daarvoor: Profielgedeeltes, zoals hieronder getoond, samenstellen en met de meegeleverde schroeven M6 x 16 mm en de moeren met elkaar verbinden.
Pagina 22
7. Verticale steun(en) monteren: Opmerking: Deze stap moet alleen bij ventilatiekanalen met een breedte van >2100 mm wor- den uitgevoerd. 7a. Verticale steun(en) in elkaar zetten: Opmerking: Deze stap moet alleen bij ventilatiekanalen/ventilatiesystemen met een hoogte van >2.000 mm worden uitgevoerd. •...
Pagina 23
Opmerking: Omwille van stabiliteitsredenen moeten afhankelijk van de hoogte en de breedte van het ventilatiekanaal/ventilatiesysteem (zie overzicht van de frameconstructies in hoofdstuk 4.3.2.1) enkele of alle verticale steunen met speciale steunpoten aan de kanaalbodem en aan het kanaalplafond worden bevestigd. Houd u hierbij aan de instructies in stap en 7c.
Pagina 24
7c. Verticale steun(en) met bovenste en onderste steunpoot monteren: Fig. 13: Verticale steun(en) met bovenste en onderste steunpoot monteren Montage- en installatiewerkzaamheden...
Pagina 25
Opmerking: Het kanaalgedeelte waar de steunpoten aan de kanaalbodem (of het reservoir) en aan het kanaalplafond worden bevestigd, moet indien nodig met dwarsbalken verstevigd worden. De onderste steunpoot mag bij gebruik in geen geval in het water staan. Bij in de lengterichting opgedeelde reservoirs kunnen de steunpoten bij een voldoende groot draagvermogen ook op de reservoirscheiding worden bevestigd.
Pagina 26
Belangrijk! Als uw installatie met een druppelafscheider uitgerust is en achter de naverdampingsunit geen inspectieluik voorzien is, plaatst u nu de druppelafscheiderelementen achter de frameconstructie in het ventilatiekanaal. 8. Diagonaalsteunen monteren (zie ook het overzicht van de frameconstructies in Fig. Opmerking: Deze stap moet alleen bij ventilatiekanalen/ventilatiesystemen met een breedte van >2.100 mm worden uitgevoerd.
9. Druppelafscheiderelementen inbouwen: Opmerking: Deze stap hoeft alleen te worden uitgevoerd als uw systeem met een druppelaf- scheider uitgerust is. Bij installaties met een breedte tot 2.100 mm moeten voor de montage van de druppelafscheider- elementen de meegeleverde dwarsdragers gemonteerd worden. •...
Pagina 28
• Bevestig eerst met behulp van de tegenplaten en de inbusschroeven M6 x 20 mm (meegeleverd) de twee bovenste draagbeugels op de overeenkomstige posities aan elk druppelafscheiderele- ment. Belangrijk! Draai de schroeven met de hand slechts zo ver vast dat de draagbeugels nog ver- schoven kunnen worden.
Pagina 29
• Hang de druppelafscheiderelementen aan de achterkant aan de bovenste dwarsdrager. Bevestig daarna met behulp van de tegenplaten en de inbusschroeven M6 x 20 mm (meegeleverd) de onderste draagbeugels aan de druppelafscheiderelementen. Draai de schroeven met de hand slechts zo ver vast dat de draagbeugels nog verschoven kunnen worden. •...
Pagina 30
10. Zijwaartse afdichtplaten monteren: • Begin beneden en schuif de licht afgebogen oppervlakte van de afdichtplaat tot het uiterste toe achter de bevestigingsprofielen. Belangrijk! Schuif de bovenliggende plaat over de daaron- der liggende afdichtplaat om ervoor te zorgen dat er geen water van de bovenliggende afdichtplaat achter de onderliggende plaat kan lopen.
Pagina 31
11. Keramische steunprofielen in de draagbeugel leggen: • Keramische steunprofielen in de onderste rij van de draagbeugels leggen. Let erop dat de steunprofielen met de uitsparingen aan beide zijden op de draagbeugels liggen. Fig. 19: Keramische steunprofielen in de draagbeugels leggen Montage- en installatiewerkzaamheden...
Pagina 32
12. Rubber voor afdichten van het reservoir monteren: • Rubber voor het afdichten van het reservoir, zoals hieronder in de afbeelding weergegeven, met de klemmen aan de keramische steunprofielen bevestigen (het lange deel van de klem is aan de kant van het rubber). Afdichtrubber aan beide kanaalzijden passend snijden. Afdichtrubber moet zijwaarts correct aan de reservoirrand en aan de zijwaartse afdichtplaten aansluiten.
Pagina 33
13. Keramische draagprofielen in de draagbeugel leggen: • Keramische draagprofielen in de draagbeugels leggen. Let erop dat de draagprofielen met de uitsparingen aan beide zijden op de draagbeugels liggen. Fig. 21: Keramische draagprofielen in de draagbeugels leggen Montage- en installatiewerkzaamheden...
Pagina 34
14. Keramische platen plaatsen: WAARSCHUWING! Risico op letsel De keramische platen van de naverdampingsunit zijn poreus en hebben gedeeltelijk scher- pe kanten waaraan u uw handen of door afsplinterende keramische deeltjes uw ogen kunt verwonden. Houd u daarom aan de volgende instructie: Draag daarom bij de montage van de keramische platen altijd beschermende handschoenen en een veiligheidsbril.
Pagina 35
15. Bovenste afdichtplaat monteren: • Begin aan een kant de bovenste afdichtplaten zo ver onder de bevestigingsprofielen aan het kanaalplafond te schuiven tot de afdichtplaten aansluiten aan de bovenste keramische platen. • Schuif de uiterst linkse en de uiterst rechtse afdichtplaat voorzichtig tot het uiterste aan de be- treffende zijwaartse afdichtplaat zonder deze weg te drukken.
4.3.3 Het verstuiversysteem installeren 4.3.3.1 Overzicht van de frameconstructies van het verstuiversysteem De onderstaande afbeelding toont een overzicht van de opbouw van de frameconstructies van het ver- stuiversysteem in verhouding tot de grootte van het ventilatiekanaal/ventilatiesysteem. 4000 2100 2101 4200 4201 4500 4501...
4.3.4 Het verstuiversysteem monteren 1. Zijwaartse draagprofielen monteren: • De twee zijwaartse draagprofielen met de met “TOP” gemarkeerde draagbeugel boven op pre- cies dezelfde afstand tot het kanaalplafond (beoogde afmeting ”a”: 65 mm, toelaatbaar bereik: 0...90 mm) en op afstand “d” van 780 mm +120/-180 mm tot de draagprofielen van de naverdamper richten en met een boorschroef 6.3 x 25 mm boven het bovenste bevestigingsgat aan de kanaalwand bevestigen (schroef niet te vast aandraaien).
Pagina 38
2. Dwarsdrager monteren: Opmerking: Deze stap moet alleen bij systemen met meerdere roosters in de breedte worden uitgevoerd. • Bij systemen met meerdere roosters in de breedte worden de dwarsdragers in meerdere profielge- deeltes geleverd en moeten deze ter plaatse worden vastgeschroefd, daarvoor: Profielgedeeltes, zoals hieronder getoond, samenstellen en met de meegeleverde schroeven M6 x 16 mm en de moeren met elkaar verbinden.
Pagina 39
3. Verticale steun(en) monteren: Opmerking: Deze stap moet alleen bij systemen met meerdere roosters in de breedte worden uitgevoerd. 3a. Verticale steun(en) in elkaar zetten: Opmerking: Deze stap moet alleen worden uitgevoerd wanneer de verticale steunen om- wille van installatietechnische redenen in meerdere profielgedeeltes worden geleverd. •...
Pagina 40
3b. Verticale steun(en) monteren: Opmerking: Omwille van stabiliteitsredenen moet de middelste verticale steun bij ventilatieka- nalen/ventilatiesystemen met een breedte van >4.500 mm met een speciale steunpoot aan de kanaalbodem en een hoekijzer aan het kanaalplafond worden bevestigd. Houd u hierbij aan de instructies in stap 3c.
Pagina 41
3c. Onderste steunpoot en hoekijzer aan de middelste verticale steun monteren: Opmerking: Deze stap moet alleen bij ventilatiekanalen/ventilatiesystemen met een breedte van >4.500 mm worden uitgevoerd. Fig. 29: Onderste steunpoot en hoekijzer aan de middelste verticale steun monteren Montage- en installatiewerkzaamheden...
Pagina 42
Opmerking: Het kanaalgedeelte waar de steunpoot aan de kanaalbodem (of het reservoir) wordt bevestigd, moet indien nodig met een dwarsbalk verstevigd worden. De steunpoot mag bij gebruik in geen geval in het water staan. Bij in de lengterichting opgedeelde reservoirs kan de steunpoot ook op de reservoirscheiding worden bevestigd.
Pagina 43
4. Rooster ophangen: • Rooster in de draagbeugel hangen en tot het uiterste naar beneden drukken. Stap voor eventuele andere roosters herhalen. Fig. 30: Rooster ophangen Montage- en installatiewerkzaamheden...
Pagina 44
5. Gaten in de wand: • Het benodigde aantal doorvoergaten met het meegeleverde boorsjabloon horizontaal of verticaal op de kanaalwand aanduiden (7 stappen: 3 boringen / 15 stappen: 4 boringen / 31 stappen: 5 boringen). Belangrijk: De doorvoergaten moeten dieper liggen dan de onderste slangaansluiting op het/ de rooster(s).
Pagina 45
6. Sproeicircuitleidingen verbinden en in de gaten in de wand aansluiten: • De sproeicircuitleidingen van ieder rooster (als er meerdere zijn) met elkaar verbinden (steeds alleen sproeicircuitleidingen met dezelfde kleur met elkaar verbinden). Belangrijk: Let erop dat de sproeicircuitleidingen een constant verval van minstens 2% ten op- zichte van de wanddoorvoeren moeten vertonen.
De centrale unit plaatsen en monteren Belangrijk: Bij de montage van de centrale unit op het optionele montagerek dient u ook de plaatsings- en montage-instructies in de aparte handleiding bij het montagerek te volgen. De centrale unit plaatsen – De centrale unit is voor montage aan de wand in beschutte ruimtes binnen ontworpen. Let erop dat de constructie (kanaalwand, pijler enz.) aan de centrale unit moet worden gemonteerd, over voldoende draagkracht en stabiliteit beschikt en voor de bevestiging geschikt is.
Pagina 47
De centrale unit monteren Centrale unit Gewicht met pomp: ca. 54 kg Gewicht zonder pomp: ca. 35 kg Toelaatbare omstandigheden van de omgeving – Omgevingstemperatuur: 5 ... 40 °C – Vochtigheid in de omgeving: max. 80 %rF, niet condenserend – IP-Beschermingsklasse IP21 Positie Positie...
Uitgangen van de sproeicircuits aan de centrale unit van links naar rechts ombouwen De centrale unit wordt standaard met de uitgangen van de sproeicircuits naar links geleverd. Als omwille van installatiespecifieke vereisten de uitgangen van de sproeicircuits aan de rechterkant moeten worden voorzien, kan de centrale unit als volgt worden omgebouwd: 1.
De besturingsunit plaatsen en monteren Belangrijk: Bij de montage van de besturingsunit op het optionele montagerek dient u ook de plaatsings- en montage-instructies in de aparte handleiding bij het montagerek te volgen. De besturingsunit plaatsen – De besturingsunit is voor montage aan de wand in beschutte ruimtes binnen ontworpen en kan direct aan de kanaalwand worden gemonteerd.
Pagina 52
De besturingsunit monteren Hoofdschakelaar De hoofdschakelaar (bijgevoegd) moet in de directe omgeving van de besturingsunit (max. 1 m afstand) en makkelijk toegan- kelijk op een hoogte tussen 0,6 m en 1,9 m (aanbeveling: 1,7 m) worden gemonteerd. Positie Positie open gesloten Positie Positie...
Waterinstallatie 4.7.1 Overzicht waterinstallatie Centrale unit Sproeicircuitleiding (met Aansluitingen sproeicircuitleiding constante helling (min. 2%) ø 10 mm aan de linker of rechter naar de centrale unit) kant aan de centrale unit Aansluitingen sproeicircuitleiding kanaal Sproeicircuit 5 "Y9": grijs Sproeicircuit 4 "Y8": groen OO water-toevoeraansluiting ø12 mm Sproeicircuit 3 "Y7": geel of buitendraadadapter 1/2"...
Algemene instructies over de geleiding van de slang – Alle slangen van de sproeicircuits moeten met de meegeleverde zwarte kunststofslangen ø10/8 mm en ø12/9 mm worden verbonden. Andere slangen (behalve de door uw Condair-partner geleverde slangen) mogen vanwege de hygiëne niet worden gebruikt. OPGELET! Demi-water (omgekeerde-osmose-water) is agressief.
Pagina 55
Waterdruk bij maximale bevochtigings-prestatie min. 3 bar – Max. toegestane toevoertemperatuur 20 °C – geen additieven (zoals chloor, desinfectiemiddelen, ozon enz.) behalve door Condair toe- gestane. – Max. concentratie bacteriën bij ingangswater van de Condair Dual: 100 kbE/ml Waterafvoerleiding van de centrale unit De waterafvoerleiding van de centrale unit wordt ofwel direct of met behulp van de meegeleverde 1/2"...
Het aanraken van stroomvoerende onderdelen kan tot ernstig letsel of tot de dood leiden. Houd u daarom aan de volgende instructie: Sluit de besturingsunit van de Condair DL pas aan op het elektriciteitsnet als alle montage- en installatiewerkzaamheden voltooid zijn, alle installaties op een correcte uitvoering zijn gecontroleerd en alle afdekplaten van het apparaat weer correct aangebracht en vergrendeld zijn.
4.8.4 Elektrische aansluitingen centrale unit - besturingsunit 4.8.4.1 Aansluitschema centrale unit - besturingsunit Besturingsunit Hoofdprint Stuurprint 24V E (6.3 AT) (630 mAT) 24V E Smartcard D– Battery D– 24V IC 24/10 V 24V E Enable Legende Hoofdprint Stuurprint (CPU) met display Print geleidbaarheid en temperatu- urbewaking Bedrading druksensoren...
4.8.4.2 Aansluitingswerkzaamheden centrale unit - besturingsunit Aansluiting van de motorkabel (MC) aan de motor van de boosterpomp (alleen type A) Belangrijk! De frequentieomzetter in de besturingsunit van systemen met drukverhogingspomp bevat condensators. Na het uitschakelen van de besturingsunit kunnen deze nog een bepaalde tijd met een gevaarlijke spanning geladen blijven.
Pagina 61
Aansluiting kabelboom “CH1” (Druksensoren) De kabelboom “CH1” (Druksensoren) is in de fabriek aangesloten aan de betreffende druksensoren in de centrale unit. De stekker van de kabelboom moet volgens het schema op de betreffende aansluitbussen (X10) op de hoofdprint in de besturingsunit worden aangesloten. De kabelboom moet via de rechthoekige kabelinvoer- richel in de besturingsunit worden geleid.
Pagina 62
Aansluiting kabelboom “CH2” (Kleppen) De kabelboom “CH2” (Kleppen) is in de fabriek aange- sloten aan de betreffende kleppen in de centrale unit. Ter plaatse moeten de stekkers van de kabelboom vol- gens het schema op de betreffende aansluitingsbussen (X3-X6) op de hoofdprint in de besturingsunit worden aangesloten.
Pagina 63
Aansluiting kabelboom “CH3” (zilverionisatie "Ag+" en geleidbaarheidssensor "Lf") en kabel- boom “CH4” (optionele temperatuursensor) De kabelboom “CH3” (zilverionisatie "Ag+" en geleid- baarheidssensor "Lf") en de kabelboom “CH4” (optionele temperatuursensor) zijn in de fabriek aangesloten aan de zilver-ionisatiepatroon, de geleidbaarheidssensor en de temperatuursensor (facultatief) in de centrale unit.
RTU- of BACnet MS/TP-communicatie via de RS485-interface Zekering 10V / 24V voeding 200-240 VAC / 50...60 Hz "X3". Jumper moet worden ingesteld als Condair DL het laatste (630 mA, met vertraging werkend) (DL type A) apparaat in het netwerk is.
4.8.5.2 Aansluitingswerkzaamheden externe aansluitingen Aansluiting externe veiligheidsketen De spanningsvrije contacten van extern bewakings- apparatuur (bijv. vergrendeling ventilator B5, veilig- heidshygrostaat B6, debietschakelaar B7 enz.) worden volgens het schema in serie (veiligheidsketen K1) aan de klemmen “SC1” en “SC2” de klemlijst “X1” aange- sloten op de hoofdprint.
Dit relais wordt geactiveerd als de ingestelde service- intervaltijd is afgelopen. – “Running” (Klemmen 7 en 8): Dit relais sluit zodra de Condair DL bevochtigt. – “Unit on” (Klemmen 9 en 10): Dit relais sluit zodra de stroomverzorging naar de besturingsunit van de Condair DL is ingeschakeld.
Als er tijdens bedrijf van de besturingsunit problemen met de aardlekschakelaar optreden, neemt u dan contact op met uw Condair-partner. 4.8.6 Aansluiting van optionele apparatuur Voor de aansluiting van optionele apparatuur (bijv. lekbewaking) neemt u de instructies in de aparte handleidingen over de betreffende optie in acht.