1. Selecteer het tabblad Fasegestuurd (A).
Afbeelding 8 - 2: Fasegestuurd protocol instellen
Vanuit het venster Geprogrammeerd kunnen operators protocolparameters en bestaande
fasen wijzigen en fasen toevoegen en verwijderen.
•
Om een bestaande fase te wijzigen, gaat u naar stap 2.
•
Om de druklimiet, stijgtijd of vertraging te wijzigen, gaat u naar stap 3.
•
Om een fase toe te voegen, gaat u naar stap 4.
•
Om een fase te verwijderen, gaat u naar stap 5.
2. Om waarden voor een bestaande fase te wijzigen, selecteert u Flowsnelh. of Volume,
rechts van het indexnummer (B) voor die fase.
a. Selecteer Flowsnelh. of Volume.
b. Gebruik het numerieke toetsenblok om de protocolparameter in te voeren.
c. Bevestig de waarde door Enter of een andere parameter te selecteren.
d. Herhaal deze stap om nog andere parameters te wijzigen.
OPMERKING: Als de operator een fase bewerkt, kan hij geen fase verwijderen.
3. Selecteer Druklimiet of Stijgtijd om die parameter te wijzigen.
a. Gebruik het numerieke toetsenblok om de protocolparameter in te voeren.
b. Bevestig de waarde door Enter of een andere parameter te selecteren.
4. Om een fase toe te voegen, selecteert u het indexnummer (C) voor de fase direct onder
de laatst ingevoerde fase. Een nieuwe fase wordt toegevoegd met flowsnelheid en volume
beide gelijk aan "1".
a. In de nieuwe fase selecteert u Flowsnelh. of Volume.
b. Gebruik het numerieke toetsenblok om de protocolparameter in te voeren.
c. Bevestig de waarde door Enter of een andere parameter te selecteren.
d. Herhaal deze stap om nog andere parameters toe te voegen.
5. Om een fase te verwijderen, selecteert u het indexnummer voor die fase. Wanneer
een lager genummerde fase verwijderd wordt, worden de overige, hoger genummerde
fasen hernummerd. Als bijvoorbeeld in een driefasig protocol fase 1 verwijderd wordt,
worden fasen 2 en 3 fasen 1 en 2.
OPMERKING: Indien er slechts waarden voor één fase bestaan, kan deze fase niet
worden verwijderd.
Protocollen instellen en beheren
8 - 43