nr.
Beeldschermmelding
14
P-LoSS
15
h 0–1
16
th-Flt
17
dAtA–F
18
4–20F
19
dAtA–E
20
U-dEF
22
FAn-F
23
0–hEAt
24
0–tor9
25
U-tor9
26
Out-F
40
AtF–01
SRC 311 - SmartRun
™
Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
Beschrijving van
beeldschermmeldingen
Ingangsfase ontbreekt
Ogenblikkelijke overstroom op
uitgang van aandrijving
Defecte thermistor op warmtegeleider Als de fout aanhoudt, neem dan contact op met uw verkoop- en
Fout in het interne geheugen
4–20 mA signaal verbroken
Fout in het interne geheugen
Standaardparameters van de
gebruiker
Fout in de koelventilator
Omgevingstemperatuur te hoog
Fout door overstroom
Fout door onderstroom
Fout aandrijvingsuitvoer
Automatisch fijnafstellen mislukt
Correctieve actie
Eén ingangsfase is losgekoppeld of ontbreekt. De fout treedt alleen
op voor aandrijvingen die bedoeld zijn voor een 3-fase-voeding.
Raadpleeg foutcode 3.
servicevertegenwoordiger.
Parameters worden niet opgeslagen, fabrieksinstellingen worden
opnieuw geladen
Control de signaalbron en de bedrading naar de aansluitklemmen
van de aandrijving.
• Control de signaalbron en de bedrading naar de
aansluitklemmen van de aandrijving.
• Het referentiesignaal op de analoge ingang 1 of 2
(aansluitingen 6 of 10) is onder de ondergrens van 3 mA
gedaald wanneer het signaalformaat is ingesteld op 4-20 mA.
Parameters worden niet opgeslagen, fabrieksinstellingen worden
opnieuw geladen
Wordt weergegeven wanneer de knoppen Up, Down en Stop
gelijktijdig worden ingedrukt.
• Druk op de knop Off om door te gaan.
Controleer de koelventilator en vervang deze zo nodig.
De gemeten temperatuur om de aandrijving is boven de werkgrens.
• Zorg ervoor dat de koelventilator in de aandrijving
functioneert.
• Zorg ervoor dat de vereiste ruimte om de aandrijving in acht
wordt genomen en dat het koelluchtstroompad niet wordt
geblokkeerd.
• Verhoog de koelstroom naar de aandrijving.
• Reduceer de belasting op de motor of de aandrijving.
De functie voor het monitoren van de stroom heeft geconstateerd
dat de stroomniveaus voor de toepassing hoger zijn dan de normale
werkomstandigheden.
• Controleer of de mechanische lading niet is gewijzigd en dat
de lading niet vastzit of wordt opgehouden.
• Controleer voor pomptoepassingen of de pomp mogelijk
geblokkeerd is.
De functie voor het monitoren van de stroom heeft geconstateerd
dat de stroomniveaus voor de toepassing lager zijn dan de normale
werkomstandigheden.
• Controleer op mechanische breuken die verlies van lading
veroorzaken.
• Controleer of de motor niet losgeraakt is van de aandrijving.
Als de fout aanhoudt, neem dan contact op met uw verkoop- en
servicevertegenwoordiger.
Gemeten motorstatorweerstand varieert tussen fasen.
• Zorg ervoor dat motor correct is aangesloten en geen defecten
heeft.
• Controleer de wikkelingen op correcte weerstand en balans.
8 Storingen verhelpen
49