6 Systeeminstallatie en -bediening
6.7.8 Onderhoudsfunctie
De functie voor het uitvoeren van onderhoud wordt gebruikt om te voorkomen dat de
pomp langdurig niets doet waardoor de pomp slechter gaat functioneren. De functie
zorgt ervoor dat de pomp begint op een lage snelheid (5 Hz) na een bepaalde periode
van inactiviteit in de stand auto-stand-by.
De tijd tussen de activeringen wordt ingesteld in de P8-01:Losdraaien wachttijd-
parameter, standaard is 0, functie gedeactiveerd.
De normale pompfunctie krijgt voorrang boven het uitvoeren van onderhoud, maar er is
geen statusmelding voor een onderhoudsrun op het scherm. Wanneer de functie is
uitgevoerd, keert de aandrijving automatisch terug in de stand stand-by.
6.7.9 Hoog-niveau doorlooptijd
Wanneer de schakelaar voor hoog-niveau is ingeschakeld, wordt de pomp meteen
gestart waarbij het alarm voor hoog-niveau met 10 seconden wordt vertraagd. De pomp
blijft actief totdat de schakelaar voor hoog-niveau uitgeschakeld wordt, en vervolgens
voor een extra tijdsduur (standaard 10 seconden). De tijdsduur kan worden aangepast in
parameter P4-15 van 10–600 seconden.
6.7.10 Waterslagreductie
De functie voor het reduceren van de waterslag verlaagt de pompsnelheid vanaf het
instelpunt tot 15 Hz in P1-04:Deceleratietijd s, waarna de pomp uitloopt tot hij stopt. Met
gebruik van de standaardwaarden wordt het effect van waterslag voldoende gereduceerd
in leidingen tot 1.250 m (4101 ft), mits de minimale statische bovenkant is 1 m (3.28 ft), de
vloeistofsnelheid <1 m/s (<3.28 ft/s) is en dat het hoogteverschil tussen het peil in de
pompput en de hoogte van de leidingen lager is dan 8 m (26.25 ft).
6.7.11 Functies van de optionele module
Extern relais
De parameter P6-21:Relais uitgang3 en 4 bedient de functie voor relais 3 en 4. Relais 5 is
altijd gesloten wanneer de aandrijving actief is.
Externe I/O-controller
Om de aandrijving in externe I/O-bedieningsmodus te zetten, moet de verlengde digitale
ingang 3 worden gesloten. In de bedieningsstand externe I/O reageert de aandrijving
niet op de knoppen Aan, Uit, Handmatig of Automatisch. De aandrijving kan nu in twee
standen gezet worden. Door het inschakelen van verlengde digitale ingang 1, gaat de
aandrijving in de stand automatisch en start wanneer het startniveau wordt bereikt. De
stand Automatisch correspondeert met het achtereenvolgens indrukken van de knoppen
Automatisch en Aan.
Door het inschakelen van verlengde digitale ingang 2, start de aandrijving op maximale
snelheid. Deze instelling correspondeert met het achtereenvolgens indrukken van de
knoppen Handmatig en Aan.
Als zowel verlengde digitale ingang 1 en 2 geopend of gesloten zijn, dan start de
aandrijving niet.
Om terug te schakelen naar de toetsenblokbediening van de aandrijving, opent u
verlengde digitale ingang 3.
De module heeft een ingebouwde relais die in de parameter P6-21:Relais uitgang3 en 4
als relais 3 geconfigureerd is.
42
SRC 311 - SmartRun
™
Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud